ECLI:NL:CRVB:2015:2245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
14-1808 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na heronderzoek arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die zich op 5 november 2008 ziek meldde met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant op 30 september 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering toe, die eindigde op 3 april 2012. Na een heronderzoek op 6 november 2012 concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 7 januari 2013. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Limburg verklaarde zijn beroep ongegrond op 21 februari 2014.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is, onderbouwd door een verklaring van zijn behandelend psychiater. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde dat de informatie van de behandelend artsen correct was geïnterpreteerd en dat er geen medische gegevens waren die erop wezen dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. De Raad concludeerde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 3 juli 2015.

Uitspraak

14/1808 WIA
Datum uitspraak: 3 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
21 februari 2014, 13/1653 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Osmic, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2015. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als medewerker grillroom, heeft zich op 5 november 2008 ziek gemeld met psychische klachten. Bij besluit van 30 september 2010 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 3 november 2010 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend tot 3 april 2012
.Aansluitend is aan appellant een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig heronderzoek heeft het Uwv bij besluit van 6 november 2012 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 7 januari 2013 beëindigd, omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Bij besluit van 24 april 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 november 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant
,tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. De informatie van de behandelend artsen van appellant is in de beoordeling meegenomen en niet is gebleken dat de informatie van deze artsen onjuist is uitgelegd. Op grond van de beschikbare gegevens heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen medisch objectieve gegevens voorhanden zijn om aan te nemen dat appellant met ingang van 7 januari 2013 niet beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden. Uit het schrijven van psychiater M. Bak van 9 januari 2014 kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake is van een situatie van Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden (GDBM) zodat het Uwv terecht een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgelegde beperkingen heeft de rechtbank tot slot geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht
.Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst appellant naar de verklaring van de behandelend psychiater Bak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De hoger beroepsgronden vormen een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht ten behoeve van deze besluitvorming. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was aanwezig bij de hoorzitting in bezwaar, heeft kennis genomen van de medische informatie uit de behandelend sector en heeft een eigen onderzoek bij appellant verricht betreffende zijn psychische gesteldheid. Op basis hiervan heeft hij mogen concluderen dat het therapeutisch traject en de daarbij geboden begeleiding geen argument is om er van uit te gaan dat appellant tot niets in staat is. Hij stelt dat ook participatie in arbeid een doel is en dat dan belangrijk in deze is om daarin de omstandigheden te creëren waarin angstbronnen voor appellant beperkt worden. Daar komt de FML vergaand aan tegemoet. Wel meent de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant terug dient te kunnen vallen op een directe collega of een leidinggevende en dat het dag- en nachtritme in verband met de depressie niet mag worden onderbroken. Om die reden heeft hij deze beperkingen geherintroduceerd in de gewijzigde FML van 16 april 2013. Met juistheid oordeelt de rechtbank dat er geen reden is om aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de in beroep ingebrachte verklaring van psychiater Bak niet kan worden gelezen dat sprake is van een situatie van GDBM, zodat terecht een FML is opgesteld. De Raad onderschrijft het met betrekking tot die verklaring in hoger beroep ingenomen standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de drang om te vermijden groot blijft en het om die reden belangrijk is om de gelegenheid te vermijden zo klein mogelijk te houden en het voor een wenselijk therapieresultaat niet dienstbaar is om appellant vrij te stellen van het zoeken naar arbeid. In hoger beroep heeft appellant geen gegevens overgelegd die tot een ander oordeel leiden.
4.3.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de voor appellant geschikt geachte functies voor hem in medisch opzicht als passend dienen te worden aangemerkt. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant zijn naar behoren gemotiveerd.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2015.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) I. Mehagnoul

AP