ECLI:NL:CRVB:2015:223

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
13-5880 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de persoonlijke prestatietoelage aan een ambtenaar van de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, een ambtenaar van de gemeente Rotterdam, had verzocht om toekenning van een persoonlijke prestatietoelage (PPT) met terugwerkende kracht. Dit verzoek was eerder door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de vereiste dat haar functioneren als goed moest zijn beoordeeld. De PPT-regeling was bovendien bevroren vanwege bezuinigingsmaatregelen.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op basis van haar functioneringsverslag niet voldeed aan de eisen voor goed functioneren, zoals gesteld in het Bezoldigingsbesluit 1993 van de gemeente Rotterdam. Het college had bovendien rechtmatig besloten om de PPT-regeling te bevriezen in het kader van bezuinigingen.

De Raad heeft geconcludeerd dat de stelling van appellante dat zij recht had op de PPT niet houdbaar was, en dat er geen sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter van de kamer, J.N.A. Bootsma, in aanwezigheid van de griffier C.E.M. van Paddenburgh.

Uitspraak

13/5880 AW
Datum uitspraak: 29 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 september 2013, 13/1064 AW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. G.A.S. Maduro hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1959, is in 1995 tijdelijk en per 1 september 1999 in vaste dienst getreden bij de dienst van de Roteb van de gemeente Rotterdam in de functie van [medewerker dienst].
1.2.
Op 27 juli 2012 heeft appellante het college verzocht om toekenning met terugwerkende kracht van de persoonlijke prestatietoelage (PPT).
1.3.
Bij besluit van 6 september 2012 heeft het college dit verzoek afgewezen. Vanaf
1 september 2010 was appellante in beginsel PPT-gerechtigd, maar zij voldeed niet aan het vereiste dat haar functioneren als goed moet zijn beoordeeld. Voor de periode daarna geldt dat de uitvoering van de PPT-regeling sinds 31 mei 2011 vanwege bezuiningingsmaatregelen tot nader order is bevroren.
1.4.
Bij besluit van 23 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 september 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van het Bezoldigingsbesluit 1993 van de gemeente Rotterdam (Bezoldigingsbesluit) kan aan de ambtenaar onder voorwaarden een PPT worden toegekend.
4.2.
Op grond van artikel 9, vierde lid, van het Bezoldigingsbesluit dient de ambtenaar goed te hebben gefunctioneerd. Goed functioneren wil zeggen dat het functioneren volledig beantwoordt aan de redelijkerwijs te stellen eisen.
4.3.
Blijkens het functioneringsverslag over de periode van juni 2010 tot december 2010 heeft appellante op één onderdeel een 2 tot 3 (onvoldoende tot matig) gescoord, op drie onderdelen een 3 (matig), op twee onderdelen een 3 tot 4 (matig tot voldoende tot goed) en op twee onderdelen een 4 (voldoende tot goed). Van goed functioneren als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van het Bezoldigingsbesluit was dus geen sprake. Appellante heeft haar stelling dat zij wel goed heeft gefunctioneerd en niet tegen de beoordeling heeft kunnen opkomen niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft het functioneringsverslag ondertekend. Of zij dit, zoals appellante heeft gesteld, op een voor haar ongelegen moment heeft moeten doen en of zij een kopie van het verslag heeft gekregen is niet vast te stellen. In elk geval was zij van het bestaan van het verslag op de hoogte, had zij om een kopie daarvan kunnen vragen en lag het op haar weg om actie te ondernemen indien zij het met de inhoud niet eens was.
4.4.
Blijkens de P&O-circulaire van 31 mei 2011 heeft het college besloten om per die datum bij wijze van bezuinigingsmaatregel de PPT-regeling van artikel 9 van het Bezoldigingsbesluit te bevriezen. Zoals appellante ter zitting heeft beaamd is de noodzaak tot bezuinigen hiervoor een redelijke grond. De stelling van appellante dat zij al voor 31 mei 2011 recht had op PPT is onjuist en is dan ook geen grond om aan haar bij wijze van uitzondering toch een PPT toe te kennen.
4.5.
De stelling van appellante dat alle collega’s een PTT krijgen en zij de enige is die geen PTT heeft kan, bij gebrek aan verdere onderbouwing, niet leiden tot de conclusie dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van
C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
29 januari 2015.
(getekend) J.N.A. Bootsma
De griffier is buiten staat te ondertekenen
sg