ECLI:NL:CRVB:2015:2221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
14-1734 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich op 10 mei 2011 ziek meldde wegens vaatklachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, wat appellant vervolgens in hoger beroep aanvocht.

De Raad beoordeelde de medische situatie van appellant, die onder andere COPD en heupklachten had. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant niet kon werken in stof, rook, gassen en dampen, en had beperkingen vastgesteld voor staan, lopen en zitten. De rechtbank had geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat het Uwv adequaat rekening had gehouden met zijn klachten. Appellant stelde in hoger beroep dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn COPD-klachten en dat er ten onrechte geen beperkingen waren aangenomen voor een bursitis trochanterica.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De door appellant ingebrachte stukken bevatten geen nieuwe medische feiten die de vastgestelde belastbaarheid in twijfel trokken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/1734 WIA
Datum uitspraak: 3 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
19 maart 2014, 13/4715 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn er nadere medische gegevens in het geding gebracht, waarop door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2015. Appellant is - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als nachtkoerier, heeft zich vanuit een situatie van werkeloosheid, op 10 mei 2011 ziek gemeld wegens vaatklachten van het linkerbeen. Op
8 april 2013, door het Uwv ontvangen op 14 mei 2013
,heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 juni 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 7 mei 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
1.3.
Bij besluit van 25 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 juni 2013 ongegrond verklaard. Voor de motivering van deze beslissing is verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep
.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Op grond van de beschikbare gegevens heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. De beperkingen zoals vermeld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) volgen naar het oordeel van de rechtbank logisch en inzichtelijk uit de voorhanden zijnde informatie. Het Uwv heeft duidelijk en kenbaar rekening gehouden met beperkingen wegens een pijnlijke heup, naast de vaataandoening in de lies. De rechtbank ziet in de door appellant ingebrachte informatie geen aanleiding om aan te nemen dat hij nog meer beperkt zou moeten worden geacht. Nu appellant zijn stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met de COPD niet nader heeft onderbouwd, ziet de rechtbank evenmin aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de op dit punt aangenomen beperkingen.
3. In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Hij heeft gesteld dat er geen, althans onvoldoende, rekening is gehouden met zijn COPD-klachten. Voorts heeft appellant gesteld dat op de datum in geding sprake was van een bursitis trochanterica en hier ten onrechte geen beperkingen voor zijn aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op zijn in (hoger) beroep ingebrachte stukken,
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Door de verzekeringsarts is vastgesteld dat sprake is van COPD en dat appellant niet kan werken in stof, rook, gassen en dampen in verband met zowel longklachten als allergische gevoeligheid
.Deze beperking is door de verzekeringsarts vastgelegd in de FML van 3 juni 2013 op item 3.6.1. Nu appellant ook in hoger beroep zijn stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met de COPD niet nader heeft onderbouwd, ziet de Raad evenals de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de op dit punt aangenomen beperking. Hetzelfde geldt ten aanzien van de heupklachten van appellant. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat sprake is van heupklachten en dat hiervoor lichte beperkingen moeten worden aangenomen
.Hij heeft appellant beperkt geacht voor staan, lopen en zitten en er mag geen sprake zijn van piekspanningen van de benen, zoals bij sprinten en springen. Deze beperkingen zijn eveneens vastgelegd in de FML van 3 juni 2013. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het Uwv duidelijk en kenbaar rekening heeft gehouden met beperkingen wegens een pijnlijke heup, naast de vaataandoening in de lies. De door appellant in hoger beroep overgelegde stukken geven geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, nu deze stukken geen nieuwe medische feiten bevatten met betrekking tot de datum hier in geding.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen ziet de Raad evenals de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt voor hem zouden zijn.
5. Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2015.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) I. Mehagnoul

CVG