ECLI:NL:CRVB:2015:2219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
13-4687 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming vervoerskosten op basis van Wmo met betrekking tot CVV en hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming in de vervoerskosten van de eigen auto door de erven van [Betrokkene]. Betrokkene, die in 2013 is overleden, was volledig rolstoel- en ADL-afhankelijk en had een aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor een tegemoetkoming in de vervoerskosten. Het college van burgemeester en wethouders van Uden heeft de aanvraag afgewezen, omdat betrokkene geacht werd ongewijzigd gebruik te kunnen maken van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) met gratis begeleiding. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van de erven gegrond verklaard vanwege een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het college zich op de medische adviezen van Argonaut mocht baseren en dat betrokkene met het CVV een adequate voorziening werd geboden. De erven hebben in hoger beroep de aangevallen uitspraak bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie dat betrokkene met het CVV voldoende werd gecompenseerd in zijn behoefte aan lokaal vervoer. Ook het beroep op de hardheidsclausule werd afgewezen, omdat de voorzieningen in Uden algemeen toegankelijk zijn en de echtgenote van betrokkene een gratis begeleiderspas had kunnen aanvragen.

De uitspraak bevestigt dat het college op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan de Wmo en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.

Uitspraak

13/4687 WMO
Datum uitspraak: 6 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
10 juli 2013, 11/2351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven en of rechtverkrijgenden van [Betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Uden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Appellanten zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.R.M. Verweijen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
[Betrokkene] (betrokkene), geboren [in 1] 1927, was bekend met diverse beperkingen waardoor hij volledig rolstoel en adl-afhankelijk was. Vanwege zijn beperkingen was hij door het college in aanmerking gebracht voor het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) met gratis begeleider. Hiertoe heeft betrokkene van het college een vervoerspasje gekregen waarmee hij van de Taxihopper gebruik kon maken. Betrokkene is [in 2]
2013 overleden.
1.2.
Op 5 augustus 2010 heeft betrokkene op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de vervoerskosten van de eigen auto. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college Argonaut Advies BV (Argonaut) verzocht medisch advies uit te brengen.
1.3.
Op 19 augustus 2010 heeft S.J. Heemstra, verzekeringsarts bij Argonaut, medisch advies uitgebracht. Volgens de medisch adviseur was er sinds een eerder medisch advies van
31 maart 2008, waarnaar wordt verwezen, niet veel gewijzigd. Betrokkene kon nog steeds in staat worden geacht met het CVV te reizen waaraan de volgende eisen dienen te worden gesteld. Betrokkene had extra service nodig bij het in- en uitstappen, hij moest zittend in een rolstoel worden vervoerd, er was extra van deur-tot-deur service nodig van de chauffeur en er moesten naast een eventuele begeleider andere personen mee kunnen reizen. Verder is bij het onderzoek aan de orde gekomen dat de partner van betrokkene een andere auto heeft aangeschaft, waarin betrokkene met zijn rolstoel kon worden vervoerd. De medisch adviseur heeft bij observatie van die auto vastgesteld dat de bestuurdersstoel niet is aangepast.
1.4.
Bij besluit van 24 september 2010 (primair besluit) heeft het college, onder verwijzing naar het bij 1.3 genoemde medische advies, de aanvraag afgewezen, omdat betrokkene geacht werd ongewijzigd gebruik te kunnen maken van het CVV, met gratis begeleiding.
1.5.
Betrokkene heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Volgens betrokkene had hij te veel begeleiding nodig en kon dit met het CVV niet worden geboden. Ook moest hij allerlei incontinentiemateriaal meenemen en dit was volgens hem in de Taxihopper niet mogelijk. Hij kon geen familie en kennissen bezoeken omdat er geen begeleider mee kon die hem op de plek van bestemming kon helpen bij de toiletgang en met het verschonen. Zijn echtgenote kon hem, vanwege haar beperkingen, hierbij niet helpen. Ook kon volgens betrokkene zijn echtgenote niet met het CVV reizen omdat zij een aangepaste stoel nodig heeft en in de Taxihopper niet kon in- en uitstappen. Betrokkene heeft in december 2010 uit eigen beweging zijn CVV-pas teruggestuurd.
1.6.
Bij besluit van 24 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het college is niet gebleken van beperkingen op grond waarvan er een noodzaak bestond om betrokkene voor de gevraagde tegemoetkoming in de vervoerskosten van de eigen auto in aanmerking te brengen. Hij werd in staat geacht om ongewijzigd, met begeleider, gebruik te maken van het CVV. De echtgenote kon ook in aanmerking komen voor een gratis begeleiderspas. Hiervan heeft zij geen gebruik gemaakt. De omstandigheid dat betrokkene in december 2010 vrijwillig zijn CVV-pas heeft teruggestuurd, is voor het college geen aanleiding geweest om op de afwijzing terug te komen.
2.1.
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Volgens betrokkene kon hij door zijn klachten en beperkingen niet met de Taxihopper reizen. Hij reisde naar familie, vrienden en kennissen in de regio zoals Eindhoven, Oss, St. Anthonis en Venraij, en naar een zorgcentrum in [plaatsnaam]. Naast zijn partner reisde er ook een begeleider mee, omdat zijn partner hem niet kon helpen bij toiletgang en verschonen. Op de plek van bestemming en tijdens het bezoek, hielp de begeleider hem daarmee. Reisde hij met het CVV dan kon hij geen begeleider meenemen. Als hij met de auto reisde, kon dit wel. Betrokkene heeft erop gewezen dat de autostoel van zijn partner was aangepast en dat zij niet met het CVV kon reizen omdat ze niet in staat was om in een busje te stappen en te zitten. Volgens betrokkene is het college ten onrechte niet ingegaan op de mogelijkheid hem een persoonsgebonden budget (pgb) te bieden in plaats van het CVV en is ook verzuimd te bezien of toepassing van de hardheidsclausule aan de orde is.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep gegrond verklaard vanwege een motiveringsgebrek in het bestreden besluit omdat een overweging over de toepasselijkheid van de hardheidsclausule ontbreekt, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft overwogen dat het college het bestreden besluit op de medische adviezen van Argonaut van 19 augustus 2010 en 31 maart 2008 heeft mogen baseren en dat het college zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat betrokkene met het CVV een voldoende adequate voorziening werd geboden ter compensatie van zijn beperkingen in het zich lokaal verplaatsen. Appellanten hebben hun standpunt dat betrokkene geen gebruik kon maken van het CVV niet met medische gegevens onderbouwd. Bovendien heeft betrokkene na het primaire besluit nog gebruik gemaakt van het CVV om naar de dagopvang te gaan. Appellanten hebben niet verduidelijkt waarom betrokkene in december 2010 zijn vervoerspasje heeft ingeleverd. De rechtbank is van oordeel dat het college op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 6 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2008 (Vmo) op grond waarvan betrokkene niet de keuze voor een pgb had. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat toepassing van de hardheidsclausule niet aan de orde is. De rechtbank overweegt hiertoe dat het bezwaar dat betrokkene en zijn partner bij uitjes gescheiden moeten reizen, voldoende kan worden ondervangen door de partner in de stoel naast de bestuurder mee te laten reizen. Die stoel biedt hetzelfde comfort als de bestuurdersstoel in de eigen auto van de partner.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak verzet, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het toepasselijke wettelijke kader.
4.1.1.
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.
4.1.2.
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vmo bepaalt dat ter voldoening aan zijn compensatieplicht het college aan een persoon met beperkingen een voorziening kan verstrekken, indien deze naar objectieve maatstaven gemeten als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
4.1.3.
Artikel 3 van de Vmo bepaalt dat een individuele voorziening verstrekt kan worden in natura, als financiële tegemoetkoming dan wel forfaitaire of gemaximeerde vergoeding en als persoonsgebonden budget.
4.1.4.
Artikel 6, zesde lid, aanhef en onder a, van de Vmo bepaalt dat verstrekking in de vorm van een pgb niet plaatsvindt, indien het een voorziening betreft waarin een algemene of collectieve voorziening kan voorzien.
4.1.5.
Artikel 21 van de Vmo bepaalt dat de te verstrekken voorziening voor het zich lokaal verplaatsen kan bestaan uit:
a. een collectieve voorziening;
b. een vervoersvoorziening in natura;
c. een persoonsgebonden budget.
4.1.6.
Artikel 22 van de Vmo bepaalt dat een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5° en 6° van de Wmo, voor de in artikel 21, onder b en c, vermelde voorziening in aanmerking kan worden gebracht, indien:
a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectieve vervoersvoorziening onmogelijk maken;
b. een collectieve vervoersvoorziening niet aanwezig is.
4.1.7.
Artikel 36 van de Vmo bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager van de Vmo kan afwijken, indien de toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college het bestreden besluit mocht baseren op de medische adviezen van 19 augustus 2010 en 31 maart 2008. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Ook wat in hoger beroep is aangevoerd en in essentie een herhaling vormt van wat in beroep is aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. Niet is gebleken dat betrokkene met het CVV niet in voldoende mate werd gecompenseerd in zijn behoefte zich lokaal te verplaatsen. De chauffeur van de Taxihopper kon hem van deur tot deur begeleiden en betrokkene in en uit de bus helpen. Verder kon betrokkene gratis een begeleider meenemen die hem op de plaats van bestemming kon helpen bij de toiletgang en verschonen. Verder is niet gebleken dat het meenemen in de Taxihopper van incontinentiemateriaal en een verschoning niet mogelijk zou zijn.
4.3.
De rechtbank heeft eveneens met juistheid overwogen dat het college een juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 6 van de Vmo om welke reden verstrekking van de toegekende voorziening in de vorm van een pgb niet aan de orde is. De Raad onderschrijft ook deze overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het CVV in het geval van betrokkene niet leidt tot het behouden of het bevorderen van zijn zelfredzaamheid of zijn deelname aan het maatschappelijke verkeer.
4.4.
De rechtbank heeft ook op goede gronden geoordeeld dat het beroep op de hardheidsclausule niet slaagt. De Raad voegt hier nog aan toe dat het CVV in Uden algemeen toegankelijk is. Wie niet over een Wmo-indicatie beschikt, moet hier wel (meer) voor betalen, zoals ter zitting door het college is toegelicht. Voor de echtgenote was het echter mogelijk om een gratis begeleiderspas aan te vragen. Deze pas zou dan worden verstrekt naast de pas voor de begeleider die bedoeld is om betrokkene de noodzakelijke ondersteuning te bieden.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) P. Uijtdewillegen

MK