ECLI:NL:CRVB:2015:2215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
14-2235 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen inzake de toekenning van hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante ontving tot 26 september 2012 een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden voor 5,5 uur per week. Na een nieuwe aanvraag op 11 oktober 2012, waarbij een verzekeringsarts de noodzaak voor hulp bij huishoudelijke activiteiten vaststelde, besloot het college om appellante met ingang van 26 september 2012 hulp bij het huishouden te verlenen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 3,5 uur per week. Dit besluit werd bestreden door appellante, die vond dat het college ten onrechte een uur had afgetrokken voor activiteiten die de buitenzijde van de woning betroffen.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante gegrond en vernietigde het besluit van het college, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het college ten onrechte het strijken van de was niet had betrokken bij de te verstrekken voorziening. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college ten onrechte een aftrek had toegepast voor activiteiten die uitsluitend de buitenzijde van de woning betroffen. De Raad concludeerde dat de benodigde 4,5 uur per week was toegesneden op de huishoudelijke activiteiten binnen de woning en dat het college de afgetrokken tijd niet had mogen toepassen. Het hoger beroep van appellante werd gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak werd vernietigd en het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

14/2235 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 maart 2014, 13/4702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen (college)
Datum uitspraak: 24 juni 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Voor appellante is
mr. Verhagen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A.A.M. de Kort.

OVERWEGINGEN

1.De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving tot 26 september 2012 een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van hulp bij het huishouden voor 5,5 uur per week.
1.2.
Op 11 oktober 2012 heeft appellante opnieuw een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op grond van de Wmo. In verband met deze aanvraag heeft de stichting SAP onderzoek verricht. Verzekeringsarts J.A.C. de Bekker heeft bij rapport van 5 november 2012 vastgesteld dat appellante in verband met de door haar ondervonden beperkingen is aangewezen op hulp bij huishoudelijke activiteiten. Het gaat daarbij om licht schoonmaakwerk, poetswerkzaamheden, het op orde houden van huishoudelijke spullen en verzorging van kleding (wassen en strijken). Daarbij is gebleken dat hulp wordt verleend door de partner van appellante. Hij kookt en doet de boodschappen. Appellante en haar partner verzorgen samen de was en voeren de regie over hun huishouden. Gelet op de grootte van de woning en de samenstelling van het gezin concludeert De Bekker dat appellante in aanmerking komt voor 4,5 uur per week hulp bij huishouden.
1.3.
Bij besluit van 29 november 2012 heeft het college appellante met ingang van
26 september 2012 hulp bij het huishouden verleend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 3,5 uur per week. Daarbij heeft het college overwogen dat, gelet op het advies van stichting SAP hulp bij het huishouden nodig is voor 4,5 uur per week. Omdat appellante gebruik kan maken van de algemene voorziening “Service in de Regio” komen huishoudelijke taken die door Service in de Regio verricht kunnen worden niet voor vergoeding in aanmerking. Het gaat daarbij om hulp voor het strijken van de was, wassen van de ramen en het schoonmaken van de stoep en het terras. De wel voor vergoeding in aanmerking komende taken kunnen binnen 3,5 uur per week worden verricht.
1.4.
Bij besluit van 10 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het college het tegen het besluit van 29 november 2012 gemaakte bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college ter zitting heeft verklaard dat één uur in mindering is gebracht uitsluitend in verband met de mogelijkheid Service in de Regio in te schakelen voor het wassen van de ramen aan de buitenzijde en het schoonmaken van het terras en de stoep. Voor de berekening van de daarmee gemoeide tijd heeft het college aangesloten bij het door appellante zelf gehanteerde werkschema, omdat de door het college gehanteerde Richtlijn indicatieadvisering hulp bij huishouden januari 2011 (Richtlijn) daarvoor geen normtijden bevat. De rechtbank heeft aanleiding gezien het bestreden besluit te vernietigen, omdat dit besluit de eerst ter zitting gegeven motivering niet bevat. Nu naar het oordeel van de rechtbank ter zitting alsnog een adequate motivering is gegeven, heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet meer in geschil is dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld. Indien zich een verslechtering van de medische situatie voordoet, staat de mogelijkheid open een nieuwe aanvraag in te dienen.
4.2.
Waar het betreft de vraag voor welke huishoudelijke activiteiten appellante op ondersteuning is aangewezen, heeft zij aangevoerd dat het college ten onrechte het strijken niet heeft betrokken bij de te verstrekken voorziening. In het rapport van De Bekker staat dat hulp nodig is bij onder meer kleding verzorgen, waaronder wassen en strijken wordt verstaan. Uit het gesprek dat de arts met appellante en haar partner heeft gevoerd blijkt volgens het rapport dat zij samen de was verzorgen. Dat heeft ertoe geleid dat het college geen hulp bij de verzorging van de was heeft toegekend. Appellante heeft aangevoerd dat het college ten onrechte deze conclusie heeft getrokken, omdat appellante en haar partner niet in staat zijn tot het vouwen en strijken van de was. Appellante heeft dit niet eerder dan in hoger beroep aangevoerd. Verder blijkt uit het door haar overgelegde schema van huishoudelijke taken verricht door haar hulp niet dat deze hulp ook de was vouwt en strijkt. Dat tezamen maakt dat de beoordeling door het college dat de verzorging van de was door appellante en haar partner ook het vouwen en strijken omvat, niet voor onjuist moet worden gehouden.
4.3.
Het geschil spitst zich vervolgens toe op de vraag of het college terecht is overgegaan tot aftrek van één uur in verband met de mogelijkheid tot inschakeling van Service in de Regio voor het wassen van de ramen aan de buitenzijde en het schoonmaken van het terras en de stoep.
4.4.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Verordening Wmo Terneuzen (Verordening) bestaat het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. In de toelichting bij dit artikel is vermeld dat het hier gaat om het schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij is opgemerkt dat het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht valt.
4.5.
Gelet op de op grond van artikel 9, eerste lid, van de Verordening aangebrachte beperking van de omvang van hulp bij huishouden tot de binnenkant van het huis moet er van uit worden gegaan dat het college in navolging van stichting SAP, het noodzakelijke aantal uren heeft afgestemd op de huishoudelijke taken die betrekking hebben op de binnenkant van de woning. Er is geen aanleiding om het college te volgen in de enkele stelling dat dit aantal uren, ondanks de bewoordingen van artikel 9 van de Verordening en de daarop gegeven toelichting, ziet op huishoudelijke taken binnen én buiten de woning en dat daarom ook terecht een aftrek voor activiteiten die de buitenzijde betreffen is toegepast. Evenmin kan aan de Richtlijn een aanwijzing worden ontleend dat de vastgestelde omvang van de noodzakelijke ondersteuning mede is toegesneden op activiteiten buiten de woning.
4.6.
Uitgaande van de vaststelling dat de benodigde 4,5 uur per week is toegesneden op de huishoudelijke activiteiten binnen de woning moet al op die grond worden geconcludeerd dat het college hierop ten onrechte een aftrek heeft toegepast voor activiteiten die uitsluitend de buitenzijde van de woning betreffen. In zoverre komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover dat betreft het in stand laten van de rechtsgevolgen. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat appellante met ingang van
26 september 2012 in aanmerking wordt gebracht voor hulp bij het huishouden voor 4,5 uur per week.
5. De Raad ziet aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten voor rechtsbijstand worden begroot op € 980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten;
  • bepaalt dat appellante met in gang van 26 september 2012 in aanmerking wordt gebracht voor hulp bij huishouden voor 4,5 uur per week;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van
€ 980,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht € 122,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en A.J. Schaap en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) D. van Wijk

MK