ECLI:NL:CRVB:2015:2194
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in WIA-uitkering geschil
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.J. Moens, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 8 december 2014 het beroep van verzoekster tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Dit besluit weigerde verzoekster per 2 december 2013 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Verzoekster heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarin zij verzocht om een maandelijks voorschot van € 650,- op de WIA-uitkering, omdat zij in een financiële noodsituatie verkeert.
Tijdens de zitting op 11 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekster en het Uwv gehoord. Verzoekster stelde dat haar maandelijkse inkomsten onvoldoende zijn om in haar levensonderhoud te voorzien, en dat zij in financiële nood verkeert door de weigering van de WIA-uitkering. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een (financieel) spoedeisend belang. De voorzieningenrechter concludeerde dat, indien de huurtoeslag wordt toegekend, verzoekster boven de bijstandsnorm zou komen en dat er geen acute noodsituatie is die een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van onverwijlde spoed zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker, en is openbaar uitgesproken op 26 juni 2015.