ECLI:NL:CRVB:2015:2173

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
14-4421 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting na faillissement

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds april 2012 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een tweepersoonsbed, een meisjesbed, een kast, een dubbel kinderbed en een garderobekast. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de kosten van duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting, tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend en uit het inkomen moeten worden bestreden door middel van reservering of gespreide betaling. Het college oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de verlening van bijstand rechtvaardigden.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij door een faillissement in 2011 gedwongen was te verhuizen en dat hij door de verlaging van zijn bijstandsnorm niet in staat was om te reserveren voor de gevraagde kosten. De Raad oordeelde dat de kosten voor woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen in beginsel uit het inkomen moeten worden bestreden en dat bijzondere bijstand alleen mogelijk is bij bijzondere omstandigheden.

De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn situatie als bijzonder kon worden aangemerkt. De kosten voor de bedden en kasten waren niet voortgevloeid uit een noodzakelijke verhuizing, aangezien de appellant al geruime tijd op het uitkeringsadres woonde en er al bedden en kasten aanwezig waren. De verlaagde bijstand was het gevolg van het ontbreken van woonlasten, wat niet als een bijzondere omstandigheid kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag om bijzondere bijstand af.

Uitspraak

14/4421 WWB
Datum uitspraak: 30 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 juni 2014, 14/1324 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. de Heer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2015. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 14/120 WWB. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Heer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.M. Diderich. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 16 april 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor gehuwden verlaagd met 20% van het netto minimumloon omdat appellant in een woning woont waarvoor hij geen huur- of eigendomslasten betaalt. Appellant heeft in het kader van de aanvraag om algemene bijstand opgegeven dat zijn onderneming in oktober 2011 failliet is gegaan en dat hij met zijn gezin woont op het adres
[uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres).
1.2.
Op 28 oktober 2013 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een tweepersoonsbed, een meisjesbed en kast, een dubbel kinderbed en een garderobekast ingediend.
1.3.
Bij besluit van 15 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 februari 2014 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag van appellant om bijzondere bijstand afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat kosten van duurzame gebruiksgoederen, waartoe woninginrichting behoort, worden gerekend tot de noodzakelijke kosten van het bestaan en dat deze kosten dienen te worden bestreden uit het inkomen door reservering vooraf dan wel door middel van gespreide betaling achteraf. Verder is het college van mening dat het hebben van schulden niet kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die verlening van bijstand rechtvaardigt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat hij als gevolg van een faillissement in 2011 noodgedwongen heeft moeten verhuizen en dat hij gelet op de in 1.1 genoemde verlaging van de norm niet heeft kunnen reserveren. Volgens appellant is daarmee sprake van een bijzondere situatie op grond waarvan hem bijzondere bijstand had moeten worden verleend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De kosten van woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen, zoals hier aan de orde, behoren tot de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of deze kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en met name of appellant de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor deze kosten.
4.3.
De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat sprake is van kosten die uit bijzondere omstandigheden zijn voortgevloeid. Anders dan appellant stelt heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor de bedden en kasten voortvloeien uit een noodzakelijke verhuizing. Appellant was ten tijde van de aanvraag op
28 oktober 2013 immers reeds langere tijd woonachtig op het uitkeringsadres. Ten tijde van de aanvraag om algemene bijstand is tijdens een huisbezoek op 25 juni 2012 bovendien ook geconstateerd dat in de woning op het uitkeringsadres bedden en kasten aanwezig waren. Dat appellant moest rondkomen van een verlaagde bijstand, levert evenmin een bijzondere omstandigheid op. De bijstand is immers verlaagd omdat appellant geen woonkosten betaalde, waarmee het inkomen van appellant op het niveau van de algemene bijstand lag. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden voortvloeiend uit het faillissement is geen bijzondere omstandigheid die het verlenen van bijzondere bijstand rechtvaardigt.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en J.F. Bandringa en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD