ECLI:NL:CRVB:2015:2172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
14-120 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opheffing verlaging bijstandsuitkering wegens gebrek aan bewijs van woonkosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had verzocht om de verlaging van zijn bijstandsuitkering met 20% ongedaan te maken. Deze verlaging was ingesteld omdat hij in een woning woont waarvoor hij geen huur- of eigendomslasten betaalt. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had het verzoek van de appellant afgewezen, omdat hij geen bewijs had overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk woonkosten betaalt.

De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij huur en andere woonlasten had betaald. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij wel degelijk woonkosten heeft, en heeft hij verklaringen van zijn vader en facturen van bouwmateriaal overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de overgelegde documenten niet voldoende bewijs leveren voor de betaling van huur en dat de appellant geen objectieve gegevens heeft overgelegd die zijn beweringen ondersteunen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/120 WWB
Datum uitspraak: 30 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 november 2013, 13/4171 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. de Heer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2015. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 14/4421 WWB. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Heer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.M. Diderich. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 16 april 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden verlaagd met 20% van het netto minimumloon omdat appellant in een woning woont waarvoor hij geen huur- of eigendomslasten betaalt. Bij besluit van 31 augustus 2012 heeft het college het bezwaar van appellant tegen deze verlaging van de bijstand ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 13 mei 2013 heeft appellant verzocht de verlaging van zijn bijstand ongedaan te maken. In dat kader heeft appellant een tweetal verklaringen van zijn vader, zijnde de eigenaar van de woning waar appellant woont, van 4 maart 2012 en 17 juni 2012 ingebracht.
1.3.
Bij besluit van 17 juni 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 juli 2013 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellant afgewezen op de grond dat hij geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk woonkosten betaalt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en dat appellant in de bezwaarfase niet is gehoord. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen in stand gelaten omdat appellant niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk huur en overige woonlasten heeft betaald en betaalt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daartoe heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat hij daadwerkelijk woonkosten heeft. Appellant heeft hiertoe in hoger beroep een verklaring van zijn vader van 7 november 2013 en meerdere facturen van bouwmateriaal overgelegd. Hij stelt dat hij de woning van zijn vader heeft opgeknapt en hiermee inzichtelijk heeft gemaakt dat de huur door hem wordt voldaan door middel van onderhandse verrekening, waarover zijn vader herhaaldelijk heeft verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft met zijn verzoek van 13 mei 2013 beoogd dat het college niet langer de toegekende bijstandsnorm verlaagt met 20%. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 13 mei 2013, het verzoek om de verlaging ongedaan te maken, tot en met 17 juni 2013, de datum van het primaire besluit.
4.2.
Ingevolge artikel 27 van de WWB kan het college, voor zover van belang, de norm als bedoeld in artikel 21, lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie.
4.3.
Anders dan appellant betoogt, heeft hij met de gelijkluidende verklaringen van zijn vader van 4 maart 2012, 17 juni 2012 en 7 november 2013, inhoudende dat de huur € 400,- per maand bedraagt, appellant geen huurachterstand heeft en de huur wordt voldaan door onderhandse verrekening in familiekring, niet aangetoond dat hij in de te beoordelen periode daadwerkelijk huur heeft betaald. Appellant heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit de betaling van huur blijkt. Daarbij komt dat appellant - anders dan zijn vader - in het kader van de aanvraag om bijstand op 25 juni 2012 heeft verklaard dat hij de huur contant betaalde en dat op dat moment sprake was van een huurachterstand van twee maanden. Ter zitting heeft appellant desgevraagd bevestigd dat hij de huur contant betaalde en soms wel en soms niet heeft betaald.
4.4.
De grond van appellant dat uit de overgelegde facturen van bouwmaterialen kan worden afgeleid dat sprake is van een verrekening in familieverband, waarmee appellant zijn huur heeft voldaan, kan evenmin slagen. Uit deze facturen kan immers niet worden afgeleid dat deze door appellant zijn voldaan noch dat deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van de woning van appellant. Bovendien dateren de facturen van september 2012 en augustus 2013 en hebben daarmee betrekking op kosten die zijn gemaakt voor en na de te beoordelen periode.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en J.F. Bandringa en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD