Uitspraak
OVERWEGINGEN
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Centrale Raad van Beroep
Op 1 juli 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant had zich per 21 januari 2013 ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, met huid- en vermoeidheidsklachten. Hij ontving een Ziektewet (ZW) uitkering, maar het Uwv beëindigde deze per 15 juli 2013, omdat de verzekeringsarts concludeerde dat appellant weer geschikt was voor zijn werk als rozenknipper. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn chronische auto-immuunziekte, die leidde tot vermoeidheids- en pijnklachten. Hij vroeg de Raad om een deskundige te benoemen om zijn arbeidsongeschiktheid te beoordelen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat hun conclusies goed gemotiveerd waren. De Raad concludeerde dat er geen medische objectieve afwijkingen waren die de geschiktheid voor het eigen werk in twijfel trokken.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld had beëindigd. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunten onderbouwde, en er waren geen redenen om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier K. de Jong.