ECLI:NL:CRVB:2015:2164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
12-5005 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Haarlem. Het geschil betreft de vraag of de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die op 17 februari 2011 was vastgesteld, duurzaam is in de zin van de Wet WIA. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep over voldoende informatie beschikte om de fysieke en psychische klachten van betrokkene te vertalen naar een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en een gemotiveerd oordeel te geven over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De Raad onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts dat betrokkene op de datum in geding wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Dit oordeel wordt ondersteund door het rapport van dr. G.A. Somsen, die concludeert dat er geen cardiologische verklaring is voor de geringe conditie van betrokkene en dat er geen gezondheidsrisico's zijn verbonden aan werkhervatting. De Raad vernietigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 1 september 2011 ongegrond.

Uitspraak

12/5005 WIA
Datum uitspraak: 24 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem van
29 mei 2012 (aangevallen tussenuitspraak) en 26 juli 2012, 11/5332 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn broer.
Vervolgens is het onderzoek heropend.
De Raad heeft dr. G.A. Somsen, cardioloog, als deskundige benoemd. Deze heeft op
23 oktober 2014 rapport uitgebracht.
Beide partijen hebben op het rapport van dr. Somsen gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 1 april 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn broer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als verkoper binnendienst. Uit dit werk is hij uitgevallen met hartklachten en al eerder bestaande rugklachten. Later zijn daar psychische klachten bij gekomen.
1.2.
Bij besluit van 7 maart 2011 heeft appellant aan betrokkene met ingang van
17 februari 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 75%.
1.3.
Bij besluit van 1 september 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 7 maart 2011 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 augustus 2011 ten grondslag gelegd. Deze arts heeft de hoorzitting bijgewoond, betrokkene onderzocht en kennis genomen van informatie van de huisarts, psychiater en cardioloog van betrokkene. Op basis van zijn bevindingen daarbij heeft hij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. Uitgaande van deze aangepaste FML zijn onvoldoende geschikte functies gevonden. De mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene is daarom, in afwijking van het besluit van 7 maart 2011, op arbeidskundige gronden gesteld op 80 tot 100%.
2.1.
In de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, vastgesteld dat de essentie van het geschil tussen partijen is de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene tevens geacht moet worden duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat betrokkene op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van de hem toegekende WGA-uitkering. De rechtbank heeft het bestreden besluit op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd geacht en de medische grondslag daarom aangemerkt als ontoereikend. De rechtbank heeft appellant in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
2.2.
Ter uitvoering van de aangevallen tussenuitspraak heeft appellant bij brief van
28 juni 2012 een nadere toelichting van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
27 juni 2012 overgelegd.
2.3.
In de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant met de in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juni 2012 opgenomen beschouwing niet daadwerkelijk heeft getracht de in de tussenuitspraak aangeduide gebreken op de daar omschreven wijze te herstellen. Veeleer heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een opsomming gegeven van de argumenten waarom aan het bestreden besluit niet de door de rechtbank aangeduide gebreken kleven. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak en in de tussenuitspraak is overwogen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep zowel tegen de tussenuitspraak als tegen de einduitspraak gekeerd. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep over voldoende informatie beschikte om de fysieke en psychische klachten en beperkingen van betrokken zoals die op de datum in geding, 17 februari 2011, aan de orde waren te vertalen naar een FML en een voldoende gemotiveerd oordeel te geven over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene. Appellant heeft zich dan ook niet kunnen vinden in de in de tussenuitspraak gesignaleerde gebreken.
3.2.
Betrokkene heeft zich achter het oordeel van de rechtbank geschaard. Betrokkene heeft daarbij naar voren gebracht dat zowel zijn lichamelijke als zijn psychische situatie slecht is en dat volgens de behandelend artsen geen verbetering te verwachten is.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of appellant is gekomen tot een voldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd besluit omtrent het al dan niet duurzame karakter van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek en zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij een inschatting gemaakt dient te worden van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de desbetreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Zoals in 1.3 vermeld heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de hoorzitting bijgewoond, betrokkene onderzocht en kennis genomen van informatie van de huisarts, psychiater en cardioloog van betrokkene, waaronder begrepen de resultaten van onder meer scintigrafisch onderzoek, een electrocardiogram en ergometrie. In zijn rapport van
24 augustus 2011 is hij uitvoerig ingegaan op zowel de cardiale problematiek als de psychische problematiek van betrokkene en de samenhang tussen de cardiale en psychische problematiek. Zijn conclusie was dat er stellig therapeutische mogelijkheden waren op het psychosociale vlak, dat daarmee verbetering te bereiken zou zijn ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en dat parallel daaraan ook een verbetering van de fysieke belastbaarheid te verwachten zou zijn. In zijn rapporten van 23 november 2011,
6 februari 2012, 27 juni 2012 en 10 oktober 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt nader toegelicht. Hij heeft daarbij benadrukt dat de belastbaarheid van betrokkene in hoofdzaak wordt bepaald door zijn angst tot de bij hem aanwezige hartafwijking. Aan de hand van de in het dossier aanwezige onderzoeksresultaten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gedetailleerd toegelicht dat deze angst ten dele gegrond is in die zin dat betrokkene inderdaad een hartafwijking heeft, maar dat de angst niet in verhouding staat tot de objectieve afwijking.
4.5.
Anders dan de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep over voldoende informatie beschikte om de fysieke en psychische klachten en beperkingen van betrokkene zoals die op de datum in geding, 17 februari 2011, aan de orde waren te vertalen naar een FML en een voldoende gemotiveerd oordeel te geven over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene. Zijn conclusie dat betrokkene op de datum in geding wel volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was, wordt onderschreven. De juistheid van deze conclusie wordt bevestigd door de bevindingen van dr. Somsen, als neergelegd in zijn rapport van 23 oktober 2014. Dr. Somsen heeft de beschikbare medische stukken bestudeerd en enkele vragen van de Raad beantwoord. Uit zijn rapport komt naar voren dat er geen cardiologische verklaring is voor de geringe conditie van betrokkene. Er is bij hem sprake van een linker ventrikel hypertrofie, maar er zijn geen tekenen van een verminderde pompfunctie als gevolg hiervan. Voor de door betrokkene beschreven pijn op de borst is tot op heden geen (cardiale) verklaring is gevonden. Er lijkt sprake van een geringe diastolische dysfunctie, maar die kan maar voor een klein deel de geringe conditie van betrokkene verklaren. Uit een groot klinisch onderzoek is gebleken dat een diastolische dysfunctie geen effect heeft op de mortaliteit. Gelet hierop is de (cardiale) doodsangst van betrokkene niet gebaseerd op medische gronden. Aan werkhervatting zijn geen gezondheidsrisico’s verbonden.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak moeten worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen tussenuitspraak;
- vernietigt de aangevallen einduitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 1 september 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en C.C.W. Lange en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) W. de Braal

TM