In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante, die een aanvraag had ingediend op 4 januari 2012. Appellante, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, had haar aanvraag onderbouwd met medische gegevens. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wees de aanvraag af, waarna appellante bezwaar maakte. De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 21 mei 2014 was appellante vertegenwoordigd door een gemachtigde, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer. Na heropening van het onderzoek werd dr. H.N. Sno benoemd als deskundige, die op 2 januari 2015 een rapport indiende. Dit rapport concludeerde dat appellante multipele psychosociale klachten had, maar dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid grotendeels correct was. De deskundige gaf echter aan dat appellante in bepaalde functies niet geschikt zou zijn vanwege haar aandoening.
De Raad beoordeelde of de rechtbank terecht had geoordeeld over de beperkingen van appellante en de geschiktheid van de geselecteerde functies. De deskundige had overtuigend gemotiveerd dat appellante beperkt was in klantcontacten, wat leidde tot de conclusie dat het Uwv terecht had gesteld dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet Wajong. Desondanks vernietigde de Raad de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De Raad oordeelde dat het Uwv in hoger beroep een deugdelijke motivering had gegeven voor zijn standpunt. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 1.960,- werden begroot.