In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering aan een werkneemster die na haar bevalling psychische klachten ervoer. De werkneemster, in dienst van appellante, had na haar bevalling van een tweeling een uitkering ontvangen op basis van de Wet arbeid en zorg (Wazo) en meldde zich vervolgens ziek met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter de ZW-uitkering, stellende dat er geen rechtstreeks verband was tussen de zwangerschap en de psychische klachten.
De Raad heeft vastgesteld dat de werkneemster tijdens de zwangerschap al psychische klachten had, die verband hielden met de emotioneel zware zwangerschap. De verzekeringsarts van het Uwv had in zijn rapportage aangegeven dat de ontregeling van de werkneemster niet specifiek aan de zwangerschap kon worden toegeschreven, maar de Raad oordeelde dat dit standpunt niet voldoende gemotiveerd was. De Raad concludeerde dat de psychische klachten van de werkneemster wel degelijk een gevolg waren van de zwangerschap en bevalling, en dat zij recht had op een ZW-uitkering.
De uitspraak vernietigde zowel de eerdere uitspraak van de rechtbank als het besluit van het Uwv, en bepaalde dat de werkneemster met terugwerkende kracht recht had op de uitkering vanaf 11 juli 2012. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.009,60 bedroegen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een goede motivering bij besluiten van het Uwv en de erkenning van de impact van zwangerschap en bevalling op de gezondheid van werkneemsters.