ECLI:NL:CRVB:2015:2153

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
13-6049 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing van arbeidsverplichtingen in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Maassluis om appellanten ontheffing te verlenen van hun arbeidsverplichtingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten, die bijstand ontvangen, hebben verzocht om ontheffing vanwege gezondheidsredenen en zorgtaken voor hun kinderen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond had verklaard.

De Raad stelt vast dat appellanten in 2010 bijstand hebben gekregen en dat appellant is gestart met een re-integratietraject. Door ziekteverzuim verliep dit traject moeizaam, waarna in 2012 de mogelijkheid werd geboden om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Appellante startte een re-integratietraject, terwijl appellant om ontheffing vroeg. Het college weigerde deze ontheffing na advies van Salude Deskundige Dienst, dat concludeerde dat appellant in staat was om een re-integratietraject te volgen, mits rekening werd gehouden met zijn beperkingen.

De Raad overweegt dat het college terecht heeft gehandeld door de arbeidsverplichtingen van appellant te handhaven, aangezien er geen medische redenen waren voor een structurele urenbeperking. De zorgtaken van appellanten werden niet als dringende redenen aangemerkt, omdat zij niet met objectieve gegevens konden onderbouwen dat appellant niet in staat was om voor de kinderen te zorgen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

13/6049 WWB, 13/6050 WWB
Datum uitspraak: 30 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 oktober 2013, 13/1066 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Maassluis (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Moghni, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Moghni en E.M. Loukili, tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.S. van Sprundel-Steenwinkel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Aan appellanten is met ingang van 1 juni 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend. Appellant is vervolgens direct met een door het college aangeboden re-integratietraject gestart. Omdat dit traject door veelvuldig ziekteverzuim moeizaam verliep, heeft het college in februari 2012 met appellanten gesproken. Daarbij is hun de mogelijkheid geboden dat appellant stopt met het traject en de zorg voor de kinderen op zich neemt en dat appellante een re-integratietraject gaat volgen. Appellanten hebben daarmee ingestemd, waarna appellant is gestopt met het re-integratietraject. Appellante is op 12 maart 2012 gestart met een re-integratietraject.
1.2.
Op 20 juni 2012 hebben appellanten verzocht om ontheffing van hun arbeidsverplichtingen voor alle dagdelen. Appellant heeft daarbij verwezen naar zijn gezondheidstoestand. Appellante heeft ontheffing aangevraagd in verband met de zorg voor hun kinderen.
1.3.
Op verzoek van het college heeft Salude Deskundige Dienst (Salude) na onderzoek op
9 juli 2012 een medisch, psychologisch en arbeidsdeskundig advies over appellant uitgebracht. Salude heeft geconcludeerd dat appellant in de werksituatie beperkt is ten aanzien van hoge productiepieken of een hoge werkdruk. Daarnaast is van belang dat de werkomgeving niet zeer druk of stressvol is. Als met deze beperkingen rekening wordt gehouden is er medisch gezien geen reden voor een structurele urenbeperking. Appellant kan een re-integratietraject volgen, in eerste instantie voor tien tot vijftien uur per week, en kan in een opbouwperiode van zes tot negen maanden stapsgewijs doorgroeien naar voltijdse loonvormende arbeid.
1.4.
Bij besluit van 19 juli 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 januari 2013 (bestreden besluit), heeft het college geweigerd appellanten ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat rekening zal worden gehouden met de beperkingen van appellant maar dat er, gezien het advies van Salude van
9 juli 2012, geen redenen zijn om hem vrij te stellen van zijn arbeidsverplichtingen. Appellante kan haar re-integratietraject vervolgen omdat appellant een dergelijk traject niet volgt en niet is gebleken dat hij buiten staat is zorg te dragen voor hun kinderen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de WWB zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Het tweede lid van artikel 9 van de WWB biedt het college de mogelijkheid in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voor zover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de WWB.
Het verzoek om ontheffing van appellant
4.2.
Appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het advies van Salude van 9 juli 2012 geen aanknopingspunten biedt voor de stelling van appellant dat hij ontheven had moeten worden van de arbeidsverplichtingen.
4.3.
Deze beroepsgrond treft geen doel. Het college heeft in het bestreden besluit door de verwijzing naar het in 1.3 genoemde advies bij de invulling van de arbeidsverplichtingen rekening gehouden met de beperkingen van appellant. Door in het bestreden besluit de arbeidsverplichtingen van appellant volledig te handhaven en bij de invulling daarvan rekening te houden met de geadviseerde urenopbouw heeft het college een nadere duiding gegeven van de verplichting van appellant om naar vermogen arbeid te verrichten. Nu appellant met inachtneming van de psychische beperkingen zonder structurele urenbeperking geschikt is geacht om voltijds loonvormende arbeid te verrichten, is in de geadviseerde opbouwperiode geen reden gelegen om hem volledig of gedeeltelijk te ontheffen van de arbeidsverplichtingen.
Het verzoek om ontheffing van appellante
4.4.
Appellanten hebben aangevoerd dat het college ten onrechte heeft nagelaten een onderzoek in te stellen naar de beperkingen van appellant in verband met de zorgtaak voor de kinderen en dat dit afbreuk doet aan het gestelde in artikel 9, tweede lid, van de WWB, in het bijzonder aan de tweede volzin, waarin staat dat zorgtaken als dringende redenen kunnen worden aangemerkt.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Als uitgangspunt geldt dat een belanghebbende die stelt in verband met zorgtaken buiten staat te zijn invulling te geven aan de aan hem opgelegde arbeidsverplichting, dit aan de hand van concrete feiten en objectieve gegevens moet aantonen. Uit het advies van 9 juli 2012 blijkt alleen dat bij appellant psychische beperkingen zijn vastgesteld in verband met het verrichten van arbeid. Dat in dit advies wordt opgemerkt dat onder meer de zorgtaak voor gezin/familie als psychosociale problematiek een drempel vormt bij de re-integratie/werkhervatting van appellant, is onvoldoende om aan te nemen dat appellant zijn zorgtaken ten behoeve van de kinderen niet kan vervullen. Appellanten hebben niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat appellant de zorgtaken niet kan vervullen. Daarbij kan niet worden voorbij gegaan aan de omstandigheid dat vier van de vijf kinderen ten tijde in geding naar school gingen.
4.6.
De ter zitting ingenomen stelling van appellanten dat het college alvorens de ontheffingsaanvraag af te wijzen appellanten in de gelegenheid had moeten stellen de aanvraag nader aan te vullen, is op zichzelf juist. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het had voor appellanten na de afwijzing van de aanvraag en na de hoorzitting in bezwaar, alsmede gelet op het onder 4.5 vermelde uitgangspunt in de rechtspraak, duidelijk moeten zijn dat het op hun weg lag het standpunt dat appellant buiten staat was de zorg van de kinderen op zich te nemen, te onderbouwen. Die gelegenheid hebben zij tot en met het hoger beroep gehad.
4.7.
Gelet op 4.3 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en W.F. Claessens en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.L. Meijer

HD