Uitspraak
25 maart 2014, 13/5478 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 20 februari 1999 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een tip dat appellant zijn woning onderverhuurde, heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvatte onder andere huisbezoeken en gesprekken met appellant. De bevindingen leidden tot de conclusie dat de woon- en leefsituatie van appellant niet overeenkwam met zijn opgave, wat resulteerde in de intrekking van zijn bijstand per 3 juni 2013.
Appellant heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en niet goed begreep waarvoor hij toestemming gaf voor het huisbezoek. Hij betwist ook de redelijkheid van het huisbezoek en de conclusies die daaruit zijn getrokken.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende grond was voor het huisbezoek, gezien de concrete informatie van de tipgever. De Raad oordeelde dat appellant wel degelijk geïnformeerd was over het huisbezoek en dat zijn toestemming geldig was. De bevindingen van het huisbezoek werden als toereikend beschouwd om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.