1.1.Appellant ontving sinds 6 december 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hij staat in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA; thans Basisregistratie personen) sinds 8 augustus 2011 samen met zijn ouders ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats] (adres [adres 1]). In de periode van 8 december 2004 tot en met 7 augustus 2011 heeft appellant samen met zijn ouders ingeschreven gestaan op het adres [adres 2] te [woonplaats] (adres [adres 2]). Appellant heeft samen met T. [A.] (A) twee kinderen, geboren [in] 2009 en [in] 2011. A staat samen met haar twee kinderen in België ingeschreven op het adres [adres 3] te [plaatsnaam 1] (adres [plaatsnaam 1]), het adres van haar ouders.
1.2.1.Naar aanleiding van een vermoeden dat appellant getrouwd was met A, heeft de sociale recherche in 2008 in opdracht van het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de sociale recherche op 28 oktober 2008 een huisbezoek afgelegd aan het adres [adres 2]. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 31 oktober 2008. Daarin is vermeld dat het jaar daarvoor een verlovingsfeest van appellant en A had plaatsgevonden, dat A woonachtig was en studeerde in [plaatsnaam 2] en dat A niet haar hoofdverblijf had op het adres van appellant.
1.2.2.Naar aanleiding van het vermoeden dat appellant in het bezit was van een niet op zijn naam gestelde Mercedes heeft de sociale recherche in 2011 in opdracht van het college wederom een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de sociale recherche dossieronderzoek verricht en in de periode van 6 oktober 2011 tot en met 2 februari 2012 tientallen waarnemingen verricht bij het adres [adres 1]. Volgens de notities die van deze waarnemingen zijn gemaakt, is tweemaal gezien dat appellant vanuit de woning is vertrokken met een (jonge) vrouw: op 8 november 2011 om 7.32 uur en op 17 november 2011 om 13.50 uur. Voorts heeft de sociale recherche op 1 februari 2012 een huisbezoek afgelegd aan het adres [adres 1], gegevens van de Dienst Wegverkeer geraadpleegd, bij Delta N.V. gegevens opgevraagd over het waterverbruik op het adres [adres 2], onder meer [naam vader], de vader van appellant (vader), en (voormalige) buurtbewoners van de adressen [straatnaam 1] en [straatnaam 2] als getuigen gehoord en appellant op 3 februari 2012 en 22 maart 2012 gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 maart 2012. Begin juni 2012 heeft de sociale recherche een aanvullend onderzoek verricht, in de vorm van een buurtonderzoek bij het adres [plaatsnaam 1]. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een aanvullend rapport van 7 juni 2012.
1.2.3.De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
20 april 2012 de bijstand van appellant met ingang van 4 september 2008 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 4 september 2008 tot en met 31 maart 2012 van appellant terug te vorderen tot een bedrag van € 49.012,40. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant, zonder daarvan melding te maken bij het college, een gezamenlijke huishouding met A heeft gevoerd. Daarnaast heeft het college aan het besluit van 20 april 2012 ten grondslag gelegd dat appellant, zonder daarvan melding te hebben gemaakt bij het college, vanaf 24 december 2010 feitelijk kon beschikken over een Mercedes met een waarde boven het voor appellant geldende vrij te laten vermogen en dat appellant met ingang van die datum (ook) om die reden geen recht op bijstand had.
1.2.4.Bij besluit van 15 januari 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het tegen het besluit van 20 april 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit berust uitsluitend op de grond dat appellant, zonder daarvan melding te maken bij het college, een gezamenlijke huishouding met A heeft gevoerd. In het door het college overgenomen advies van de bezwaarschriftencommissie is vermeld dat aan een beoordeling van de schending van de inlichtingenverplichting ten aanzien van het bezit van een Mercedes niet wordt toegekomen, omdat vaststaat dat de Mercedes in ieder geval niet vóór 4 september 2008 tot het feitelijk bezit van appellant is te rekenen.
1.2.5.Hangende het tegen het bestreden besluit 1 ingestelde beroep heeft appellant de volgende stukken ingebracht:
- een overzicht van de Belgische spoorwegen van maandabonnementen op naam van A in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 21 juni 2012 voor de zones [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2], waarvan de kosten opliepen van € 73,90 per maand in oktober 2008 tot € 100,60 in juni 2012;
- een lesrooster van de door A gevolgde studie;
- verklaringen van docenten en medestudenten, inhoudende dat A zeer regelmatig op de universiteit - te [plaatsnaam 2] - aanwezig was om vakken van haar studie te volgen;
- een verklaring van de ouders van A en verklaringen van buurtbewoners van het adres
[plaatsnaam 1], inhoudende dat A en haar twee kinderen op dat adres wonen, en
- verklaringen van buurtbewoners van de adressen [straatnaam 2] en [straatnaam 1], inhoudende dat op deze adressen appellant en zijn ouders wonen en dat de vriendin en de kinderen van appellant af en toe worden gezien.
1.3.1.Op 15 mei 2012 heeft appellant zich gemeld om bijstand aan te vragen. Op 20 juni 2012 heeft hij de aanvraag om bijstand ingediend (aanvraag 1).
1.3.2.Bij besluit van 2 juli 2012, voor zover van belang en na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 januari 2013 (bestreden besluit 2), heeft het college aanvraag 1 afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college, onder verwijzing naar het besluit van 20 april 2012, ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een wijziging in de omstandigheden, in die zin dat vanaf 15 mei 2012 wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
1.4.1.Op 23 juli 2012 heeft appellant zich opnieuw gemeld om bijstand aan te vragen. Op
12 september 2012 heeft hij de aanvraag om bijstand ingediend (aanvraag 2).
1.4.2.Bij besluit van 7 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 juni 2013 (bestreden besluit 3), heeft het college aanvraag 2 afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een wijziging in de omstandigheden, in die zin dat vanaf 23 juli 2012 wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
1.4.3.Op 26 juli 2012 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de WWB voor de kosten van rechtsbijstand (aanvraag 3).
1.4.4.Bij besluit van 19 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 juni 2013 (bestreden besluit 4), heeft het college aanvraag 3 afgewezen op de grond dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met A.