ECLI:NL:CRVB:2015:2108
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van indicatie voor de functie Persoonlijke Verzorging op basis van medisch objectiveerbare beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.W.J. van der Meer, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het CIZ om zijn aanvraag voor een indicatie voor de functie Persoonlijke Verzorging (PV) af te wijzen. Het CIZ had eerder wel een indicatie verleend voor de functie Begeleiding Individueel (BI) maar had de aanvraag voor PV afgewezen op basis van het advies van de medisch adviseur, die concludeerde dat er geen objectieve medische redenen waren voor de inzet van AWBZ-zorg voor persoonlijke verzorging.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit van het CIZ ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen medisch objectiveerbare beperkingen in de ADL-zelfstandigheid waren aangetoond. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor de gevraagde indicatie voor PV, omdat de behandeling van zijn psychische klachten onder de Zorgverzekeringswet viel en niet onder de AWBZ.
De Raad merkte op dat de appellant geen nieuwe medische gegevens had ingediend die de eerdere conclusies van de medisch adviseur konden weerleggen. Ook werd opgemerkt dat de omstandigheden rondom de toekenning van een gehandicaptenparkeerkaart en het gebruik van begeleid openbaar vervoer niet relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag voor AWBZ-zorg. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.