ECLI:NL:CRVB:2015:2101
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Anticumulatie en herziening van WAZ-uitkering in het kader van loondoorbetaling en ziektewetuitkering
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAZ-uitkering van appellante, die sinds 14 februari 2001 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante is in loondienst gaan werken per 1 januari 2009, maar viel op 19 mei 2010 uit voor haar werk. Haar werkgever heeft het loon doorbetaald op basis van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek en heeft een Ziektewetuitkering aangevraagd, die in mindering werd gebracht op de loondoorbetaling. Het Uwv heeft de WAZ-uitkering van appellante per 16 juni 2010 verhoogd naar 80 tot 100% maar bepaald dat deze niet tot uitbetaling komt zolang de werkgever loon of ziekengeld betaalt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante de uitspraak van de rechtbank bestreden, stellende dat het Uwv de loondoorbetaling niet correct had ingeschat. De rechtbank had volgens haar ten onrechte aangenomen dat de werkgever 100% van het loon doorbetaalde, terwijl dit in werkelijkheid 70% was. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij wordt gesteld dat de anticumulatiebepaling in de WAZ en de Regeling Samenloop geen andere uitleg toelaten. De Raad oordeelt dat de wet niet de innerlijke waarde of billijkheid kan beoordelen en dat de toepassing van de anticumulatiebepaling in dit geval correct is uitgevoerd. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand.