ECLI:NL:CRVB:2015:2101

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
14-843 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Anticumulatie en herziening van WAZ-uitkering in het kader van loondoorbetaling en ziektewetuitkering

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAZ-uitkering van appellante, die sinds 14 februari 2001 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante is in loondienst gaan werken per 1 januari 2009, maar viel op 19 mei 2010 uit voor haar werk. Haar werkgever heeft het loon doorbetaald op basis van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek en heeft een Ziektewetuitkering aangevraagd, die in mindering werd gebracht op de loondoorbetaling. Het Uwv heeft de WAZ-uitkering van appellante per 16 juni 2010 verhoogd naar 80 tot 100% maar bepaald dat deze niet tot uitbetaling komt zolang de werkgever loon of ziekengeld betaalt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante de uitspraak van de rechtbank bestreden, stellende dat het Uwv de loondoorbetaling niet correct had ingeschat. De rechtbank had volgens haar ten onrechte aangenomen dat de werkgever 100% van het loon doorbetaalde, terwijl dit in werkelijkheid 70% was. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij wordt gesteld dat de anticumulatiebepaling in de WAZ en de Regeling Samenloop geen andere uitleg toelaten. De Raad oordeelt dat de wet niet de innerlijke waarde of billijkheid kan beoordelen en dat de toepassing van de anticumulatiebepaling in dit geval correct is uitgevoerd. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand.

Uitspraak

14/843 WAZ
Datum uitspraak: 24 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 30 december 2013, 12/2136 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Aanen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aanen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving sinds 14 februari 2001 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Met ingang van 1 januari 2009 is appellante in loondienst gaan werken. Op 19 mei 2010 is zij uitgevallen voor dit werk. Het loon is door de werkgever op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek doorbetaald. De werkgever heeft op grond van artikel 29b van de Ziektewet (ZW) een uitkering aangevraagd en die is hem toegekend. De werkgever heeft deze uitkering in mindering gebracht op de loondoorbetaling.
1.2.
Na een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 9 september 2011 de WAZ-uitkering van appellante met ingang van 16 juni 2010 verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarbij is tevens bepaald dat de WAZ-uitkering van 16 juni 2010 tot 17 mei 2012 niet tot uitbetaling komt, omdat de werkgever tot die dag het loon dan wel ziekengeld aan appellante uitbetaalt. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van
9 september 2011 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank de stelling van appellante verworpen dat het Uwv bij de toegepaste praktische schatting had dienen uit te gaan van de feitelijke omvang van de loondoorbetaling, die 70% van het loon bedroeg, en niet van de fictie dat de werkgever 100% van het loon zou doorbetalen. Artikel 58 van de WAZ (de anticumulatiebepaling) en de dwingend geformuleerde Regeling Samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met inkomen (zoals die luidde in 2010 en 2011, verder de Regeling Samenloop) laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere uitleg toe. In artikel 4, tweede lid, van die Regeling is immers bepaald dat, indien de inkomsten uit arbeid worden vervangen door, zoals in dit geval, een ZW-uitkering, de ZW-uitkering wordt geacht gelijk te zijn aan de inkomsten die voorafgaande aan de ZW-uitkering werden genoten. Dat de werkgever niet het volledige loon uitbetaalde, doet hieraan niet af. Ook het beroep dat appellante heeft gedaan op de corrigerende bepaling in artikel 4, derde lid, van de Regeling Samenloop slaagt volgens de rechtbank niet. Deze ‘garantieregeling’ ziet, aldus de rechtbank, op de omstandigheid dat in geval van samenloop, van WAZ-uitkering met verrekening van een ZW-uitkering of tijdens ziekte doorbetaald loon, het totale inkomen niet lager mag zijn dan de ongekorte
WAZ-uitkering. Die situatie doet zich hier niet voor.
3. In hoger beroep heeft appellante gesteld de uitspraak van de rechtbank onbegrijpelijk te vinden. Feitelijk is appellante er in inkomsten op achteruit gegaan doordat en nadat zij is gaan werken. Dat acht zij onjuist en onrechtvaardig. Indien van het daadwerkelijk uitbetaalde en ontvangen loon van 70% wordt uitgegaan, zou er sprake zijn van een andere uitkomst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 58 van de WAZ is een zogenoemde anticumulatiebepaling opgenomen voor gevallen waarin een verzekerde recht heeft op een WAZ-uitkering en tevens inkomsten uit arbeid geniet. In geschil is de vraag of het Uwv een juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 58 van de WAZ in samenhang met de Regeling Samenloop door bij de verrekening uit te gaan van het volledige loon van appellante, terwijl de werkgever slechts 70% doorbetaalde tijdens appellantes ziekte. Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag bevestigend. Het ter zake gegeven oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden door de Raad onderschreven.
4.2.
De omstandigheid dat appellante de uitwerking van de toepassing van de anticumulatiebepaling in de WAZ in haar geval als onrechtvaardig ervaart, kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden. Het is, gelet op artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, niet aan de rechter de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen (zie de uitspraak van 3 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2286).
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) K. de Jong

RB