ECLI:NL:CRVB:2015:2094
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had op 16 april 2013 besloten om appellante met ingang van 28 mei 2013 niet in aanmerking te brengen voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv in een bestreden besluit van 12 september 2013 bevestigd, waartegen appellante in beroep ging bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit op een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag berust. Zij stelde dat er meer en zwaardere beperkingen moesten worden aangenomen, vooral met betrekking tot de duurbelasting, zitten en staan, en de afwisseling van houding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van deze argumenten een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin enkele beperkingen zijn aangescherpt. Desondanks concludeerde de arbeidskundige bezwaar en beroep dat de geselecteerde functies nog steeds passend waren.
De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van rechter E.W. Akkerman, heeft geoordeeld dat de nieuwe FML voldoende beperkingen bevatte en dat appellante geen medische gegevens had ingediend die aanleiding gaven tot het aannemen van zwaardere beperkingen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar veroordeelde het Uwv wel in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.695,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 juni 2015.