10.9.In het geval tot de conclusie zou moeten worden gekomen dat uren waarin appellant in de hiervoor bedoelde situaties oproepbaar of (permanent) beschikbaar was, als arbeidstijd dienen te worden aangemerkt, komt het erop aan of de minimale rusttijden in acht zijn genomen. Het komt de Raad voor - hetgeen door de minister niet is bestreden - dat in dat geval moet worden aangenomen dat, gelet op de dagen waarop appellant oproepbaar of beschikbaar is geweest, de dagelijkse en wekelijkse (gemiddelde) rusttijden niet in acht zijn genomen.
11. De hiervoor weergegeven overwegingen geven de Raad dan ook aanleiding vragen voor te leggen aan het Hof met betrekking tot de uitleg van de artikelen 3, 5 en 6 van Richtlijn 93/104 en de artikelen 3, 5 en 6 van Richtlijn 2003/88.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- verzoekt het Hof bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het VWEU uitspraak te doen over de volgende vragen:
1. Moeten artikel 1 van Richtlijn 1999/63/EG en clausule 1, eerste lid, van de Bijlage "Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden" aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn en deze overeenkomst van toepassing zijn op een ambtenaar die werkzaamheden verricht in dienst van de Rijksrederij en die deel uitmaakt van de bemanning van een schip waarmee visserij-inspecties worden uitgevoerd?
2. Moeten, indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord, artikel 2 van Richtlijn 89/391/EEG, artikel 1, derde lid, en artikel 2, aanhef en onder 1 en 2, van Richtlijn 93/104/EG, en artikel 1, derde lid, en artikel 2, aanhef en onder 1 en 2, van Richtlijn 2003/88/EG aldus worden uitgelegd dat Richtlijn 93/104/EG en Richtlijn 2003/88/EG van toepassing zijn op de in
vraag 1 bedoelde ambtenaar?
3. Moeten de artikelen 3, 5 en 6 van richtlijn 93/104/EG en de artikelen 3, 5 en 6 van richtlijn 2003/88/EG aldus worden uitgelegd dat deze in de weg staan aan een regeling van een lidstaat op grond waarvan als rusttijd worden aangemerkt de uren waarin de in vraag 1 bedoelde ambtenaar tijdens de vaart geen werkzaamheden verricht maar waarin hij verplicht is beschikbaar te zijn om op oproep werkzaamheden te verrichten teneinde storingen in de machinekamer te verhelpen?
4. Moeten de artikelen 3, 5 en 6 van richtlijn 93/104/EG en de artikelen 3, 5 en 6 van richtlijn 2003/88/EG aldus worden uitgelegd dat deze in de weg staan aan een regeling van een lidstaat op grond waarvan als rusttijd worden aangemerkt de uren waarin de in vraag 1 bedoelde ambtenaar tijdens de vaart geen werkzaamheden verricht maar waarin hij verplicht is op aangeven van de kapitein werkzaamheden te verrichten indien dit noodzakelijk is in verband met de onmiddellijke veiligheid van het schip, de personen aan boord, de lading of het milieu of bij het geven van hulp aan andere schepen of personen in nood?
- houdt de verdere behandeling van het geding aan totdat het Hof uitspraak zal hebben gedaan.
Dit verzoek is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, met P. Boer als griffier.
(getekend) M.M. van der Kade