Uitspraak
16 september 2013, 11/5539 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de toekenning van een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de vraag of de Sociale verzekeringsbank (Svb) dit pensioen met meer dan één jaar terugwerkende kracht kan herzien. Appellant, die in Zuid-Afrika woont, had in 1996 een AOW-uitkering toegekend gekregen, maar verzocht in 2010 om herziening van deze uitkering. Hij stelde dat een periode waarin hij in Zuid-Afrika stage had gelopen ten onrechte niet als verzekerde periode was aangemerkt. De Svb honoreerde dit verzoek, maar beperkte de herziening tot één jaar terugwerkende kracht. Appellant ging in hoger beroep tegen de beslissing van de Svb, die zijn bezwaar ongegrond had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht de AOW-uitkering van appellant had herzien met een terugwerkende kracht van niet langer dan één jaar. De Raad stelde vast dat de toekenning van een AOW-pensioen afhankelijk is van een aanvraag en dat de aanvrager verplicht is om alle relevante gegevens te verstrekken. Appellant had in zijn aanvraag niet vermeld dat hij mogelijk recht had op een uitzonderingssituatie, en de Raad oordeelde dat de Svb geen nader onderzoek hoefde in te stellen op basis van de door appellant verstrekte informatie.
De Raad concludeerde dat onbekendheid met wettelijke regelingen in de regel geen bijzonder geval oplevert en dat appellant zelf verantwoordelijk is voor het informeren over zijn rechten. De aangevallen uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.