ECLI:NL:CRVB:2015:207
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen handhaving rechtsgevolgen loonsanctie en verzoek om proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de rechtsgevolgen van een bestreden besluit in stand heeft gelaten. Dit besluit hield in dat de loonsanctie die aan appellant was opgelegd, vervallen was verklaard. Appellant, die als productiemedewerker bij een besloten vennootschap werkzaam was, was sinds februari 2010 uitgevallen wegens ziekte en had in 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat de werkgever onvoldoende inspanningen had verricht voor re-integratie, wat leidde tot de loonsanctie. Na een bezwaarprocedure werd de loonsanctie opgeheven, maar appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar trok dit later in, met het verzoek om een proceskostenvergoeding. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen sprake was van een tegemoetkoming in de zin van de Awb, omdat de intrekking van het hoger beroep niet voortkwam uit een wijziging van de rechtsgevolgen. De Raad wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de intrekking van het hoger beroep niet was gebaseerd op een tegemoetkoming van het Uwv.