1.6.In juli 2011 heeft betrokkene, aanvankelijk op basis van een proefplaatsing, werkzaamheden als chauffeur/monteur aanvaard in een omvang van 15 uur, en
per 1 april 2012 in een omvang van 20 uur per week. Na uitval uit dat werk is, zo is ter zitting gebleken, aan betrokkene wegens de aanwezigheid van een zogenoemde Ambersituatie met ingang van 15 mei 2013 een WIA-uitkering toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, de bestreden besluiten 1en 2 vernietigd en appellant opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Met verwijzing naar de verklaringen van betrokkenes behandelend arts J.M. Roelink, dat betrokkene feitelijk niet in staat is gebleken om meer dan 20 uur te werken en dat ook
op 2 april 2012 20 uur per week nog altijd het maximaal haalbare was, heeft de rechtbank geoordeeld dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat betrokkene in staat moet worden geacht 30 uur per week te werken onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat, nu het besluit met betrekking tot beëindiging van het ziekengeld geen stand kan houden, ook niet vaststaat dat betrokkene de wachttijd niet zal voltooien. De rechtbank heeft appellant opgedragen het door betrokkene betaalde griffierecht te vergoeden, een proceskostenveroordeling uitgesproken en overwogen dat appellant bij de nieuwe besluitvorming zal moeten beoordelen of aanleiding bestaat betrokkene schadevergoeding toe te kennen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat betrokkene op
2 april 2012 in staat moet worden geacht de in aanmerking te nemen arbeid, te weten de combinatie van 20 uur arbeid als chauffeur en 10 uur arbeid in een van de in 2009 in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies te verrichten. Volgens appellant heeft de rechtbank miskend dat bij de WIA-beoordeling in 2009, die in rechte vast staat, geen urenbeperking is aangenomen en heeft zij de stellingname van de behandelaars dat betrokkene niet meer dan
20 uur per week kan werken, ten onrechte overgenomen. Dat de rechtbank ervan uitgaat dat er in 2012 ten opzichte van 2009 geen sprake is van een gewijzigde situatie - welk oordeel door appellant wordt gedeeld - brengt volgens appellant juist mee dat betrokkene de overige 10 uur in passend werk naast de 20 uur werk als chauffeur moet kunnen doen. Ten onrechte is bestreden besluit 1, en in het verlengde daarvan bestreden besluit 2, door de rechtbank vernietigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.