ECLI:NL:CRVB:2015:2036
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en ZW-geschiktheid van appellant met rug- en handklachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering en de geschiktheid voor werk van appellant, die sinds 7 maart 2011 wegens hand- en rugklachten niet meer kan werken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant, gezien zijn functionele mogelijkheden, in staat is om de voorgehouden functies te verrichten en dat er geen relevant verlies aan verdienvermogen is. Hierdoor komt hij niet in aanmerking voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van appellant correct vastgesteld en de arbeidsdeskundige heeft geschikte functies geselecteerd die appellant kan vervullen.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad heeft echter vastgesteld dat de gronden in hoger beroep grotendeels een herhaling zijn van de eerder ingediende beroepsgronden. De rechtbank heeft deze gronden overtuigend gemotiveerd en de Raad onderschrijft dit oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport toegelicht waarom de nieuwe medische stukken van appellant geen aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank.