ECLI:NL:CRVB:2015:2024
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van nabestaandenuitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de nabestaandenuitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Deze uitkeringen zijn beëindigd omdat haar jongste kind op 23 april 2012 18 jaar werd. Appellante stelde dat zij recht had op de uitkering omdat zij ten minste 45% arbeidsongeschikt was. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, na advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de bevindingen van de verzekeringsarts van het Uwv heeft gevolgd.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar arbeidsongeschiktheid niet correct is beoordeeld. De Raad heeft echter geconcludeerd dat er geen medische gegevens zijn overgelegd die de beoordeling van het Uwv in twijfel trekken. De Raad heeft vastgesteld dat de Turkse cardioloog die appellante op 17 juli 2012 onderzocht, een uitgebreid onderzoek heeft verricht en dat de resultaten daarvan zijn meegenomen in de beoordeling. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de nabestaandenuitkering van appellante terecht is beëindigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 juni 2015.