ECLI:NL:CRVB:2015:2019

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
14-678 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van medische grondslag en psychische klachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die op 18 december 2012 was verstrekt. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 22 mei 2013, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloten om de uitkering per 27 mei 2013 te beëindigen, omdat appellante weer in staat werd geacht haar werkzaamheden als medewerkster van een callcenter te verrichten. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond na een aanvullend onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 27 juni 2013.

Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat zij rekening hadden gehouden met de informatie van de behandelend artsen. De rechtbank concludeerde dat de psychische klachten van appellante, die na de in geding zijnde datum onder behandeling waren gesteld, niet afdoen aan het oordeel van de verzekeringsarts over de datum van 27 mei 2013.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw gewezen op haar psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts op 22 mei 2013 terecht heeft geconcludeerd dat appellante op 27 mei 2013 in staat was haar werkzaamheden te verrichten. De Raad ziet geen aanleiding om de conclusie van de verzekeringsarts te betwisten op basis van latere medische rapporten. De beëindiging van de ZW-uitkering per 27 mei 2013 is derhalve terecht en het hoger beroep wordt afgewezen.

Uitspraak

14/678 ZW
Datum uitspraak: 24 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
24 december 2013, 13/3765 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.A. van der Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een nader stuk ingezonden.
Het Uwv heeft gereageerd op dat nadere stuk.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Appellante is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is met ingang van 18 december 2012 uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) verstrekt. Na onderzoek door een verzekeringsarts op 22 mei 2013 heeft het Uwv bij besluit van 22 mei 2013 die uitkering met ingang van 27 mei 2013 beëindigd, omdat appellante weer in staat werd geacht haar werkzaamheden als medewerkster van een callcenter te verrichten.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 mei 2013. Na onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 27 juni 2013 heeft het Uwv bij besluit van
1 juli 2013 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank acht het door de verzekeringsartsen verrichte onderzoek zorgvuldig. Zij hebben ook rekening gehouden met de informatie van de behandeld artsen. Dat appellante na de in geding zijnde datum onder behandeling is gesteld voor psychische klachten kan niet afdoen aan het in het bestreden besluit vervatte oordeel over die datum.
3. In hoger beroep heeft appellante met name gewezen op haar psychische klachten, waarvoor zij onder behandeling is bij een psychiater en psycholoog.
4.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank gemarkeerd dat de in geding zijnde datum 27 mei 2013 is. Appellante heeft zich, nadat de verzekeringsarts haar op 22 mei 2013 heeft gezegd dat zij per 27 mei 2013 weer in staat werd geacht haar werkzaamheden te verrichten, tot haar huisarts gewend met het verzoek om behandeling voor haar psychische problemen. Dit heeft ertoe geleid dat zij later in 2013 is behandeld door een psychiater en een psycholoog, die ook mogelijke diagnoses hebben gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens zijn onderzoek van 27 juni 2013 nadrukkelijk aandacht besteed aan de psychische klachten, waar appellante ook voor mei 2013 al mee bekend was. Hij is tot de conclusie gekomen dat die op dat moment niet zodanig waren dat appellante op 27 mei 2013 haar werkzaamheden niet kon verrichten. De Raad ziet in de door appellante overgelegde medische rapporten, die van latere datum dateren, geen aanwijzingen om deze conclusie niet te volgen.
4.3.
Uit de voorgaande overweging volgt dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellante per 27 mei 2013 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt daarom niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) K. de Jong

HD