ECLI:NL:CRVB:2015:2018
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. de Vries, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem per 21 mei 2012 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Het Uwv had in een eerder besluit van 2 oktober 2012 vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. Appellant was het hier niet mee eens en herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat hij meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was weergegeven.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde medische informatie niet leidde tot een ander oordeel, en bevestigde de beslissing van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.