ECLI:NL:CRVB:2015:1976

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
13-5372 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de inhouding op AOW-pensioen en AIO-aanvulling in het kader van derdenbeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. D. van der Wal, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat inhoudingen op zijn AOW-pensioen en AIO-aanvulling heeft vastgesteld. De Svb had op basis van een executoriaal derdenbeslag, gelegd door deurwaarder Groenewegen en partners, bedragen ingehouden op de uitkeringen van de appellant. De appellant betwistte de hoogte van de inhoudingen en stelde dat de Svb de beslagvrije voet zelf had moeten vaststellen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er bij het inhouden en afdragen van het AOW-pensioen en de AIO-aanvulling geen ruimte is voor een belangenafweging. De Raad bevestigde dat de Svb niet zelf de beslagvrije voet mag vaststellen, maar moet uitgaan van het bedrag dat de deurwaarder bij de executie heeft opgegeven. De Raad wees erop dat de Svb appellant correct had geïnformeerd over het resterende schuldbedrag en dat de hoogte van de inhoudingen niet ondeugdelijk gemotiveerd was.

De Raad verwierp de stelling van de appellant dat de Svb niet binnen het kader van het beslag was gebleven. De vastgestelde beslagvrije voet was hoger dan de uitbetaling van de AOW-pensioen en AIO-aanvulling, waardoor niet aannemelijk was dat het inkomen van de appellant onder de beslagvrije voet was uitgekomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5372 AOW
Datum uitspraak: 19 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 augustus 2013, 13/2178 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2015. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij vonnis van 27 september 2010 heeft de Kantonrechter te Amsterdam de vordering van appellant tegen zijn (voormalige) werkgever [BV] toegewezen. Dit vonnis is in hoger beroep door het Gerechtshof Amsterdam bij arrest van
28 juni 2011 vernietigd, waarbij de vordering alsnog is afgewezen. Appellant is daarbij veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en hoger beroep aan de zijde van [BV] en het arrest is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.2.
Deurwaarder Groenewegen en partners heeft op 31 januari 2013 onder de Svb executoriaal derdenbeslag gelegd in verband met een bedrag van € 639,32 dat appellant aan [BV] is verschuldigd. Daarbij is de Svb bevolen om gelden verschuldigd aan appellant onder zich te houden en ingehouden bedragen af te dragen.
1.3.
Bij besluit van 19 februari 2013 heeft de Svb vastgesteld dat op het AOW-pensioen en de AIO-aanvulling van appellant over februari 2013 € 114,44 wordt ingehouden.
1.4.
Vervolgens is bij besluit van 7 maart 2013 vastgesteld dat op het pensioen en de aanvulling over maart 2013 € 303,92 en op het pensioen en de aanvulling over april 2013
€ 219,09 wordt ingehouden.
1.5.
De bezwaren van appellant tegen de besluiten van 19 februari 2013 en 7 maart 2013 zijn bij besluit van 11 april 2013 ongegrond verklaard.
1.6.
Bij uitspraak van 6 mei 2013 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam het verzoek van appellant om een voorlopige voorziening afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 11 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Overwogen is dat bij het inhouden en afdragen van het deel van het AOW-pensioen en de AIO-aanvulling er geen ruimte is voor een belangenafweging. Het bestreden besluit is niet ondeugdelijk gemotiveerd wat betreft de hoogte van de schuld en de duur van de inhouding. De rechtbank wijst erop dat de Svb appellant bij het besluit van
7 maart 2013 in kennis heeft gesteld van het nog resterende schuldbedrag. De Svb mag de beslagvrije voet niet zelf vaststellen, maar dient uit te gaan van het bedrag dat de deurwaarder bij executie heeft opgegeven.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat in de aangevallen uitspraak de rechtspraak van de Raad over derdenbeslag onjuist is toegepast. Volgens appellant dient de Svb de beslagvrije voet zelf vast te stellen. Dit zou volgen uit de uitspraak van de Raad van
17 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN6011. Voorts is gesteld dat de Svb niet binnen het kader van het beslag is gebleven en het inkomen van appellant door de inhouding feitelijk onder de beslagvrije voet uitgekomen is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de aangevallen uitspraak is een juiste toepassing gegeven aan de rechtspraak van de Raad. Terecht is overwogen dat de Svb de beslagvrije voet niet zelf mag vaststellen, maar dient uit te gaan van het bedrag dat de deurwaarder bij de executie heeft opgegeven. De rechtbank heeft erop gewezen dat de Raad al in zijn uitspraak van 21 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9009, heeft geconstateerd dat de door appellant aangehaalde eerdere uitspraak van de Raad niet in overeenstemming is met zijn vaste rechtspraak. In aanvulling op de door de rechtbank genoemde rechtspraak wijst de Raad in dit verband nog op zijn uitspraken van 8 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3672, en 31 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1632. Uit de rechtspraak volgt dat de door de Svb te verrichten beoordeling geen ruimte laat voor een belangenafweging. Het ligt immers - zoals de Raad al vaker heeft overwogen - niet op de weg van de Svb om de geldigheid van het beslag te beoordelen.
4.2.
De stelling van appellant dat de Svb niet binnen het kader van het beslag is gebleven moet worden verworpen. De beslagvrije voet is vastgesteld op € 594,88 per maand, terwijl de uitbetaling van het (gezamenlijke) bedrag aan AOW-pensioen en AIO-aanvulling over de
maanden februari, maart en april 2013 steeds € 624,43 of hoger is geweest. Niet aannemelijk is daarom dat het inkomen van appellant door de inhouding feitelijk onder de beslagvrije voet zou zijn uitgekomen.
4.3.
Uit de overwegingen onder 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D. van Wijk

CVG