ECLI:NL:CRVB:2015:1976
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de inhouding op AOW-pensioen en AIO-aanvulling in het kader van derdenbeslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. D. van der Wal, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat inhoudingen op zijn AOW-pensioen en AIO-aanvulling heeft vastgesteld. De Svb had op basis van een executoriaal derdenbeslag, gelegd door deurwaarder Groenewegen en partners, bedragen ingehouden op de uitkeringen van de appellant. De appellant betwistte de hoogte van de inhoudingen en stelde dat de Svb de beslagvrije voet zelf had moeten vaststellen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er bij het inhouden en afdragen van het AOW-pensioen en de AIO-aanvulling geen ruimte is voor een belangenafweging. De Raad bevestigde dat de Svb niet zelf de beslagvrije voet mag vaststellen, maar moet uitgaan van het bedrag dat de deurwaarder bij de executie heeft opgegeven. De Raad wees erop dat de Svb appellant correct had geïnformeerd over het resterende schuldbedrag en dat de hoogte van de inhoudingen niet ondeugdelijk gemotiveerd was.
De Raad verwierp de stelling van de appellant dat de Svb niet binnen het kader van het beslag was gebleven. De vastgestelde beslagvrije voet was hoger dan de uitbetaling van de AOW-pensioen en AIO-aanvulling, waardoor niet aannemelijk was dat het inkomen van de appellant onder de beslagvrije voet was uitgekomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.