ECLI:NL:CRVB:2015:1970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
14-2633 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op grond van de Wet Wajong na aanvraag door appellant

In deze zaak heeft appellant op 7 februari 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij besluit van 11 april 2013 deze aanvraag geweigerd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 29 augustus 2013 ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland, die op 26 maart 2014 het beroep ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen concludent waren en dat appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zijn belastbaarheid zou kunnen onderbouwen.

In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft in mei 2010 een hernia opgelopen en ondervindt sindsdien veel klachten, waardoor hij zijn studie niet heeft kunnen afronden en twee dienstverbanden heeft moeten beëindigen. Appellant stelt dat hij niet in staat is meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen totdat hij is geopereerd aan zijn hernia.

De Centrale Raad van Beroep, vertegenwoordigd door E.W. Akkerman, heeft de zaak beoordeeld en is van oordeel dat het bestreden besluit van het Uwv op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft ingediend en dat hij sinds 2010 niet meer onder medische behandeling is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2633 WWAJ
Datum uitspraak: 17 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
26 maart 2014, 13/5237 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2015. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 7 februari 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
1.2.
Bij besluit van 11 april 2013 heeft het Uwv geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor de gevraagde uitkering.
1.3.
Bij besluit van 29 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 11 april 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat zij in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond ziet voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet concludent zijn of niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd en ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat zijn belastbaarheid onjuist is ingeschat. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Er zijn geen arbeidskundige gronden aangevoerd. De arbeidsdeskundige heeft toereikend gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft in mei 2010 een hernia opgelopen en ondervindt tot op de dag van vandaag veel klachten. Daardoor is het niet mogelijk geweest om zijn studie af te ronden en heeft hij voortijds twee dienstverbanden moeten beëindigen. Zolang hij niet geopereerd is aan de hernia en deze operatie tot een substantiële reductie van zijn klachten zal hebben geleid, dient hij vooralsnog sinds mei 2010 niet in staat te worden geacht meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
Met de rechtbank en op grond van de door haar weergeven overwegingen is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden van het beroep. De Raad is van oordeel dat de rechtbank deze gronden op juiste wijze heeft besproken en beoordeeld. De Raad voegt hier nog aan toe dat ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend en dat appellant sinds 2010 niet meer onder medische behandeling is.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen in 4.2 volgt dat het hoger beroep faalt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is er geen plaats voor het toekennen van schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) W. de Braal
ew