ECLI:NL:CRVB:2015:1968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
14-161 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering na vijfjaarstermijn en beoordeling medische situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had verzocht om een WAO-uitkering na een wachttijd van vier weken, maar het Uwv had geweigerd deze uitkering toe te kennen. De reden hiervoor was dat de arbeidsongeschiktheid van de appellant, die zou zijn ingetreden op 28 oktober 2012, buiten de vijfjaarstermijn viel zoals vastgelegd in artikel 43a van de WAO. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad bevestigd.

De Raad oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering van de appellant per 5 maart 2006 onherroepelijk was geworden en dat sindsdien meer dan vijf jaar waren verstreken. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische situatie sinds 1996 niet was verbeterd en dat het Uwv zijn situatie foutief had beoordeeld. Echter, de Raad stelde vast dat de beoordeling van de medische situatie niet aan de orde kon komen in deze procedure, omdat het bestreden besluit hierop geen grondslag had.

De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had geweigerd om de appellant opnieuw in aanmerking te brengen voor een uitkering, omdat de arbeidsongeschiktheid buiten de vijfjaarstermijn viel. De appellant werd geadviseerd om een verzoek tot herziening van de eerdere beslissingen bij het Uwv in te dienen, indien hij meende dat deze niet juist waren. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/161 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 november 2013, 13/2996 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 juni 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.E. Temmen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 26 maart 2015 en 27 maart 2015 zijn de gronden van het hoger beroep nader aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Temmen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 2 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissende op het bezwaar van appellant, zijn primaire besluit van 28 februari 2013 gehandhaafd.
1.2.
Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv geweigerd appellant in aansluiting op de wachttijd van vier weken als bedoeld in artikel 39a - lees: 43a - van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), met ingang van 25 november 2012 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de WAO.
1.3.
Het bestreden besluit berust op de grond dat de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan appellant uitkering heeft verzocht, te weten een arbeidsongeschiktheid die zou zijn ingetreden op 28 oktober 2012, de dag waarop hij wegens een nieuwe hersenbloeding was opgenomen in het ziekenhuis, is gelegen buiten de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 43a van de WAO. Die termijn is namelijk gaan lopen op 5 maart 2006, de datum met ingang waarvan de eerder aan appellant toegekende WAO-uitkering was ingetrokken omdat hij niet langer arbeidsongeschikt werd geacht in de zin van die wet.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van appellants uitkering per
5 maart 2006 - evenals de latere weigering hem met toepassing van artikel 43a van de WAO met ingang van 21 mei 2009 opnieuw voor uitkering in aanmerking te brengen - onherroepelijk is geworden en dat sinds de intrekking per 5 maart 2006 meer dan vijf jaren zijn verstreken tot het moment (28 oktober 2012) waarop appellant zich (weer) toegenomen arbeidsongeschikt acht. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant met toepassing van artikel 43a van de WAO opnieuw uitkering toe te kennen.
2.3.
De rechtbank heeft nog overwogen niet toe te komen aan een beoordeling van de, door deze ter sprake gebrachte, medische situatie van appellant, waarbij de rechtbank erop heeft gewezen dat aan het bestreden besluit ook geen medische beoordeling ten grondslag ligt.
3. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd komt in de kern erop neer dat hij van mening blijft dat hij vanaf het moment waarop hij voor de eerste keer - in 1996 - werd getroffen door een hersenbloeding, in dezelfde medische situatie is blijven verkeren, althans dat zijn medische situatie sindsdien niet is verbeterd. Hij acht zich vanaf 1996 doorlopend volledig arbeidsongeschikt. Het Uwv is ten onrechte bij de eerdere beslissing tot intrekking van zijn WAO-uitkering per 5 maart 2006, alsook bij de weigering hem per 21 mei 2009 opnieuw uitkering toe te kennen, ervan uitgegaan dat hij geen hoger risico loopt opnieuw door een hersenbloeding te worden getroffen dan willekeurige anderen. Zijn aandoening is, aldus appellant, van meet af aan door het Uwv foutief beoordeeld.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting overweegt de Raad, zoals ook de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, dat in de onderhavige procedure niet kan worden toegekomen aan de door appellant voorgestane beoordeling van zijn medische situatie en van de daaruit voor hem voortvloeiende beperkingen. Aan het bestreden besluit is zodanige beoordeling ook niet ten grondslag gelegd. Indien appellant van mening is dat de eerdere beslissingen van het Uwv met betrekking tot zijn aanspraak op uitkering per
5 maart 2006 en/of per 21 mei 2009, niet juist zijn, kan hij overwegen een verzoek bij het Uwv in te dienen tot herziening van die beslissing(en). Volgens de gemachtigde van appellant zou een dergelijk verzoek inmiddels ook al zijn ingediend.
4.3.
Appellant heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat het Uwv bij het nemen van het bestreden besluit terecht is uitgegaan van een eerst per 28 oktober 2012 - en niet eerder - opnieuw ingetreden arbeidsongeschiktheid. Door appellant wordt voorts niet betwist dat hij bij het intreden van de gestelde arbeidsongeschiktheid op 28 oktober 2012 niet langer
WAO-verzekerd was, daar hij geen verzekeringsplichtige arbeid meer heeft verricht en hij ook anderszins voor die wet niet langer verzekerd was. Ten slotte is door de gemachtigde van appellant desgevraagd ook expliciet verklaard dat het Uwv de aanvang van de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 43a van de WAO met juistheid heeft bepaald op 5 maart 2006. Over al deze uitgangspunten verschillen partijen derhalve niet van mening.
4.4.
Gelet op de hiervoor vermelde uitgangspunten, die ook door de Raad juist worden geacht, kan de conclusie niet anders zijn dan dat de in het bestreden besluit vervatte weigering appellant uitkering toe te kennen op de grond dat de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan hij uitkering wenst, is gelegen buiten de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 43a van de WAO, rechtens juist is.
4.5.
De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) W. de Braal

NK