ECLI:NL:CRVB:2015:1967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
13-6780 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verschoonbaarheid bij te late indiening van bezwaar in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn bezwaar tegen een eerdere beslissing niet-ontvankelijk had verklaard. Dit besluit was genomen op basis van de stelling dat het bezwaar te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor deze termijnoverschrijding. De appellant voerde aan dat hij om medische redenen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar de Raad oordeelde dat hij geen overtuigende medische informatie had overgelegd die deze stelling onderbouwde.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was vastgesteld dat het bezwaar van de appellant niet vóór het einde van de bezwaartermijn was ingediend. De Raad oordeelde dat de appellant onvoldoende feiten of omstandigheden had aangevoerd die konden leiden tot de conclusie dat er sprake was van verschoonbaarheid, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de psychische klachten van de appellant niet zodanig waren dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/6780 WIA
Datum uitspraak: 22 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
31 oktober 2013, 13/1936 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E.C. Spiering hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2015
.Appellant is - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 19 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 31 augustus 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering
.Op 26 september 2012 heeft appellant het formulier “Rekeningnummer doorgeven” ingevuld, ondertekend en aan het Uwv geretourneerd. Voorts is bij brief van 23 november 2012, door het Uwv ontvangen op 26 november 2012, namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van
19 september 2012.
1.2.
Bij besluit van 13 februari 2013 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
19 september 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat het bezwaar tegen het besluit van 19 september 2012 te laat is ingediend en dat de te late indiening van het bezwaar niet verschoonbaar is. Het Uwv is in navolging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van mening dat de psychische klachten van appellant niet zodanig zijn dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Het Uwv heeft daarbij overwogen dat appellant in de periode hier van belang wel in staat is geweest om een formulier met zijn rekeningnummer terug te sturen naar het Uwv en om rechtsbijstand in te schakelen. Hieruit blijkt dat hij in staat was zijn belangen te behartigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe allereerst vastgesteld dat appellant bij brief van 23 november 2012, door het Uwv op 26 november 2012 ontvangen, bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 19 september 2012 en dit bezwaarschrift niet vóór het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorgd of ten kantore van het Uwv is ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar tegen het besluit van
19 september 2012 niet tijdig is ingediend. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de gehele bezwaarperiode vanwege psychische klachten niet in staat was tijdig beroep in te (laten) stellen. Hij heeft deze stelling ook niet aan de hand van medische stukken onderbouwd. Daarbij overweegt de rechtbank dat appellant in de bezwaarperiode, naast het invullen, ondertekenen en retourneren van een formulier naar het Uwv en het inschakelen van rechtsbijstand, ook in staat moet zijn geweest om (pro forma) bezwaar in te (laten) stellen. Omdat ook anderszins niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan met toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest bij de indiening van het bezwaarschrift, heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
19 september 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in eerste aanleg aangevoerde gronden is essentie gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het namens appellant ingediende bezwaarschrift na de wettelijke voorgeschreven termijn van zes weken, die eindigde op 31 oktober 2012, is ingediend.
4.2.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Toepassing van artikel 6:11 van de Awb vraagt een individuele beoordeling in het concrete geval.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. In dat verband volgt de Raad appellant niet in zijn stelling dat hij om medische redenen buiten staat was om tijdig bezwaar te maken. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 februari 2013 is inzichtelijk en overtuigend uiteengezet dat er gelet op het ziektebeeld van appellant geen reden bestond om aan te nemen dat hij niet in staat was tijdig bezwaar te maken of dit door derden te laten doen. Appellant heeft in (hoger) beroep geen medische informatie overgelegd waaruit, anders dan de bezwaarverzekeringsarts onderbouwd heeft gesteld, blijkt dat dat de medisch psychische problemen van appellant ten tijde in geding van dien aard waren dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig bezwaar heeft ingesteld.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) G.J. van Gendt

NK