Uitspraak
F.M.J. Eijmael.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. Aytemur, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 10 december 2014 het beroep van verzoekster tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Dit besluit hield in dat verzoekster met ingang van 21 juli 2014 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet, omdat zij weer geschikt werd geacht voor haar werkzaamheden als medewerker salarisadministratie.
Verzoekster heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat zij zonder uitkering geen inkomen ontvangt en niet in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering. Dit zou haar in financiële problemen brengen, wat ook haar kinderen zou benadelen. De voorzieningenrechter heeft op 2 juni 2015 de zaak behandeld, waarbij verzoekster aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door F.M.J. Eijmael.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen sprake is van een spoedeisend belang in financieel opzicht. Verzoekster heeft niet voldoende onderbouwd waarom zij niet in aanmerking zou komen voor een uitkering op grond van de Participatiewet. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen zwaarwegend belang is dat de behandeling van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 juni 2015.