ECLI:NL:CRVB:2015:1939

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
15-1722 ZW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een agrarisch medewerker, had zich op 10 juli 2013 ziek gemeld en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Na een onderzoek door een verzekeringsarts en een psychiater werd vastgesteld dat verzoeker geschikt was voor zijn eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij stelde beroep in en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat hij in financiële nood zou verkeren door de beëindiging van zijn uitkering.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had voldaan aan het verzoek om financiële stukken over te leggen die zijn noodsituatie konden onderbouwen. Tijdens de zitting bleek dat verzoeker geen betalingsachterstanden had en dat zijn gezin in hun levensonderhoud kon voorzien door de inkomsten van zijn kinderen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

15/1722 ZW-VV
Datum uitspraak: 20 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. M.M. Dezfoulli, advocaat, een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Dezfoulli. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitvoerig overzicht van de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.2.
Verzoeker is agrarisch medewerker geweest. Nadat hij eerder was uitgevallen wegens ziekte, heeft hij zich op 10 juli 2013 wederom ziek gemeld. Vervolgens is hem met ingang van die datum een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 25 oktober 2013 is verzoeker onderzocht op het spreekuur van verzekeringsarts G.W. Alibahadoer, waarna verzoeker op verzoek van deze verzekeringsarts op 30 oktober 2013 is onderzocht door psychiater D. Lam. In zijn rapport van 17 februari 2014 is Alibahadoer tot de conclusie gekomen dat verzoeker geschikt moet worden geacht voor zijn eigen werk van agrarisch medewerker, primair met ingang van 10 juli 2013, subsidiair met ingang van 17 februari 2014. In overeenstemming met deze conclusie is bij besluit van 18 februari 2014 vastgesteld dat met ingang van 10 juli 2013 respectievelijk 17 februari 2014 de ZW-uitkering wordt beëindigd.
1.3.
Het door verzoeker tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 april 2014, in overeenstemming met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 april 2004, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het besluit van 8 april 2014 gegrond verklaard, voor zover daarbij is bepaald dat de ZW-uitkering met ingang van 10 juli 2013 wordt beëindigd. Het beroep tegen de beëindiging van het ziekengeld met ingang van 17 februari 2014 heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
3. Tegen de aangevallen uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. Gesteld is dat het ziekengeld ten onrechte met ingang van 17 februari 2014 is beëindigd. Deze beëindiging berust met name op het rapport van psychiater Lam. De bevindingen in dit rapport zijn door meerdere medici meermalen weersproken. Voorts heeft hij erop gewezen dat een door verzoeker tegen Lam ingediende klacht door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam gegrond is verklaard. Hij is dan ook van mening dat de beëindiging van zijn ziekengeld onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Voorts heeft hij de Raad verzocht, in afwachting van de definitieve beslissing van de Raad op het door hem ingestelde beroep, om een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij heeft verzoeker naar voren gebracht dat hij als gevolg van de beëindiging van het ziekengeld niet meer in zijn levensonderhoud kan voorzien.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Hieruit vloeit voort dat in een situatie waarin geen sprake is van enig spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.2.
Voorop staat dat de omstandigheid dat de aangevallen uitspraak naar de mening van verzoeker niet in stand zal kunnen blijven en hij ten onrechte vanaf 17 februari 2014 geen ziekengeld meer heeft ontvangen - wat daar ook van zij - op zichzelf niet voldoende grondslag vormt voor het oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vordert.
4.3.
In de aanloop naar de zitting is verzoeker verzocht financiële stukken te overleggen waaruit blijkt dat hij als gevolg van de beëindiging van de ZW-uitkering in een financiële noodsituatie is geraakt. Aan dit verzoek is niet voldaan. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij geen betalingsachterstanden heeft en dat in het dagelijkse levensonderhoud van hem en zijn gezin wordt voorzien door de inkomsten van zijn kinderen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter onvoldoende grond aanwezig om te oordelen dat verzoeker nu in een financiële noodsituatie verkeert. De omstandigheid dat verzoeker niet langer afhankelijk wil zijn van de inkomsten van zijn kinderen maakt dit niet anders.
4.4.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat niet is voldaan aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) W. de Braal

JL