ECLI:NL:CRVB:2015:1917
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich op 6 augustus 2012 ziek meldde vanwege huid- en vermoeidheidsklachten als gevolg van een chronische aandoening, met daarnaast psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn uitkering te beëindigen ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusie van het Uwv, dat appellant per 17 september 2012 weer in staat was om te werken, gerechtvaardigd was.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was. Hij betwist dat de arts die het onderzoek heeft uitgevoerd, R.G.J. van der Voort, een verzekeringsarts was en stelt dat het rapport van Instituut Psychosofia, dat hij ter ondersteuning van zijn standpunt heeft ingediend, ten onrechte door de rechtbank is genegeerd. De Raad overweegt dat de rapportage van de arts van het Uwv voldoet aan de eisen van het Rapportageprotocol verzekeringsgeneeskunde en dat de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd waarom het medisch onderzoek als zorgvuldig kan worden beschouwd.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 17 september 2012 niet meer recht had op een Ziektewet-uitkering. De Raad wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af, omdat er geen grond is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2015.