ECLI:NL:CRVB:2015:1914
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekmelding door allergische klachten
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met allergische klachten, waaronder het MCS-syndroom. Appellante was laatstelijk werkzaam als bedrijfsleider vanuit huis en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een onderzoek door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat appellante alleen beperkt was voor fysieke belasting boven de normaalwaarde, maar dat haar klachten niet medisch objectiveerbaar waren. Het Uwv weigerde vervolgens de verdere uitkering van de ZW met ingang van 6 januari 2012.
Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde in een eerdere uitspraak dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom het geen nader onderzoek had verricht naar de oogklachten van appellante. Na deze uitspraak heroverwoog het Uwv zijn besluit, maar bleef bij de conclusie dat er geen aanleiding was om ongeschiktheid voor het eigen werk aan te nemen. De rechtbank bevestigde deze beslissing in de aangevallen uitspraak.
In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en voldoende was gemotiveerd. De Raad onderschreef de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de klachten van appellante niet leidden tot het aannemen van beperkingen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.