ECLI:NL:CRVB:2015:190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
13-1184 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die voorheen als baliemedewerkster werkte, had zich ziek gemeld vanwege rug- en psychische klachten en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 9 juli 2012, omdat appellante weer geschikt werd geacht voor haar werk. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar klachten en de belasting van haar functie niet goed waren ingeschat. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van appellante voor haar werk te twijfelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante per 9 juli 2012 in staat moest worden geacht haar werk te verrichten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat de beëindiging van de ZW-uitkering door het Uwv terecht was.

Uitspraak

13/1184 ZW
Datum uitspraak: 28 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 januari 2013, 12/8627 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was voorheen via een uitzendbureau werkzaam als baliemedewerkster gedurende 38 uur per week. Appellante heeft zich op 20 februari 2012 vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens rugklachten en psychische klachten. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het Uwv deze ZW-uitkering met ingang van 9 juli 2012 beëindigd omdat appellante met ingang van die datum weer geschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid. Bij besluit van 30 augustus 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 3 juli 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat de conclusie van neuroloog N.H. Metz in het door appellante ingediende rapport van
27 november 2012 wezenlijk afwijkt van de bevindingen van neuroloog J. Boiten, in een brief van 7 juni 2012, die de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv bij zijn overwegingen heeft betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belasting en kenmerken van het werk van appellante heeft onderschat.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat haar rugklachten alsmede de belasting in de functie van baliemedewerkster zijn onderschat. Appellante acht zich niet geschikt voor haar eigen functie nu zij niet lang aaneengesloten kan zitten en omdat zij gedurende een werkdag, bij voldoende afwisseling van staan en zitten, niet meer dan ongeveer een uur per dag kan zitten of staan. Ook speelt de gebrekkige concentratie als gevolg van de pijnklachten appellante parten bij het doen van de administratie. Het reiken is voorts een rugbelastende inspanning die niet zonder meer van appellante gevraagd kan worden. Appellante heeft ter motivering van haar standpunt opnieuw gewezen op het in beroep overgelegd rapport van neuroloog Metz, die appellante op 12 oktober 2012 heeft gezien in verband met een second opinion.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is op de situatie van appellante - zij had ten tijde van haar ziekmelding geen werkgever meer - artikel 19, vijfde lid, van de ZW van toepassing. Dat brengt mee dat als maatstaf arbeid aangemerkt dient te worden de werkzaamheden van baliemedewerkster die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor haar arbeid.
4.2.
Er bestaat geen aanleiding om het medisch onderzoek van het Uwv onzorgvuldig te achten. Het enkele feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep - anders dan de verzekeringsarts op 3 juli 2012 - geen lichamelijk onderzoek heeft verricht betekent niet dat het medisch onderzoek als onvoldoende zorgvuldig moet worden aangemerkt. Daarbij is van belang dat bezwaarverzekeringsarts kennis had van de dossiergegevens, appellante op de hoorzitting heeft gezien en haar over haar klachten heeft bevraagd. De bezwaarverzekeringsarts kennis had van de dossiergegevens, heeft kennis genomen van alle aanwezige medische gegevens, waaronder een Radiologieverslag MCH van 5 juni 2012 en een verslag van neuroloog dr. J. Boiten van zijn onderzoek op 7 juni 2012.
4.3.
Op grond van alle gegevens alsmede de verklaringen van appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat appellante, ondanks haar rugklachten, geschikt is voor haar arbeid. Het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belasting en kenmerken van het werk van appellante heeft onderschat wordt onderschreven. Op de laat in de beroepsprocedure overgelegde informatie van neuroloog Metz van 27 november 2012 is alsnog in hoger beroep door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet in de door deze neuroloog op grond van een MRI geconstateerde afwijkingen en de conclusie pseudoradiculair syndroom lumbaal een bevestiging van de eerdere medische informatie. Het rapport van Metz bevat geen informatie op grond waarvan een andersluidend standpunt moet worden ingenomen met betrekking tot de geschiktheid van appellante voor arbeid op en na
9 juli 2012. Er is geen reden voor twijfel aan de juistheid van de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals neergelegd in zijn rapport van 2 mei 2013.
4.4.
Met de rechtbank wordt geconcludeerd dat appellante met ingang van 9 juli 2012 in staat moest worden geacht haar werk te verrichten. Het Uwv heeft terecht de ZW-uitkering van appellante per die datum beëindigd.
4.5.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en C.C.W. Lange en
C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) E. Heemsbergen

MK