ECLI:NL:CRVB:2015:1877
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Toepassing van Belgisch recht op AOW-verzekering van appellant woonachtig in België
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1947 en woonachtig in België, had in 2011 een pensioenoverzicht aangevraagd en stelde dat hij ten onrechte geen AOW-verzekering had. De rechtbank had eerder geoordeeld dat op basis van artikel 14bis, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 1408/71, Belgisch recht van toepassing was op de appellant vanaf 17 december 1994, waardoor hij niet verzekerd was voor de AOW. De appellant had wel premies voor de volksverzekeringen afgedragen, maar de rechtbank oordeelde dat dit ten onrechte was gebeurd en dat dit niet leidde tot verplichte verzekering voor de AOW.
In hoger beroep betoogde de appellant dat hij recht had op een grotere teruggave van de ten onrechte betaalde premies, omdat de Belastingdienst en de Sociale verzekeringsbank (Svb) onvoldoende alert waren geweest. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant van 17 december 1994 tot 20 september 2011 niet verzekerd was voor de AOW. De Raad bevestigde dat het feit dat de Belastingdienst ten onrechte premies had ingehouden, niet leidde tot verplichte verzekering voor de AOW. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De griffier was J.R. van Ravenstein. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.