ECLI:NL:CRVB:2015:1832
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op Ziektewet-uitkering na eerdere WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich ziek gemeld vanwege rug- en schouderklachten en later ook psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 26 februari 2009 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Dit besluit was in rechte onaantastbaar geworden. Appellant meldde zich op 24 januari 2011 ziek en ontving een Ziektewet-uitkering. De verzekeringsarts concludeerde dat er sprake was van rugklachten, maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet was toegenomen ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling.
Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 december 2011 ongegrond, waarna appellant in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische beperkingen niet juist waren vastgesteld en dat het Uwv zijn fysieke beperkingen had onderschat. De Raad oordeelde dat de informatie van de behandelend psychiater geen aanleiding gaf om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat er onvoldoende bewijs was voor een andere conclusie.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak bevestigd diende te worden. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier V. van Rij.