ECLI:NL:CRVB:2015:1830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
13-3024 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv over geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar per 25 november 2011 geschikt verklaarde voor haar arbeid. Appellante, die als handhavingsspecialist bij de sociale dienst van Amsterdam werkte, had zich op 6 september 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv had eerder, op 17 november 2011, vastgesteld dat zij weer geschikt was voor werk, maar appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar gezondheidssituatie was verslechterd, met de diagnose fybromyalgie als nieuw feit. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de door appellante aangevoerde gronden geen aanleiding gaven om terug te komen op het eerdere besluit van het Uwv. De Raad stelde vast dat de klachten en verschijnselen van appellante al bekend waren ten tijde van het besluit van 17 november 2011 en dat de nieuwe diagnose niet als nieuw feit kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat er geen bewijs was dat appellante binnen vier weken na 25 november 2011 arbeidsongeschikt was geworden. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, met V. van Rij als griffier, en vond plaats op 29 mei 2015. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/3024 ZW
Datum uitspraak: 29 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2013, 12/9483 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2015. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als handhavingsspecialist bij de sociale dienst van Amsterdam. Op 6 september 2010 heeft zij zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet wegens psychische klachten ziek gemeld. Bij besluit van 17 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 25 november 2011 geschikt is voor haar arbeid en dat zij met ingang van deze datum geen recht meer heeft op ziekengeld. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Bij brief van 27 juni 2012 heeft appellante aan het Uwv meegedeeld dat zij het nooit eens is geweest met de hersteldmelding per 25 november 2011. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 13 augustus 2012 vastgesteld dat geen sprake is van andere feiten of omstandigheden, dan die ten tijde van het besluit van 17 november 2011 bekend waren en dat er geen medische gegevens zijn die ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid op of binnen vier weken na 25 november 2011 aannemelijk maken. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 29 september 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij ten onrechte hersteld is verklaard per
25 november 2011; zij is namelijk nooit beter geweest. Verder is de diagnose fybromyalgie gesteld. Dit was eerder niet bekend bij het Uwv. Haar gezondheidssituatie is wel degelijk verslechterd binnen vier weken na 25 november 2011.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door appellante in hoger beroep ingediende gronden zijn in essentie een herhaling van de gronden die ook in beroep zijn aangevoerd.
4.2.1.
Het betoog van appellante dat zij nooit hersteld is geweest per 25 november 2011, kan aangemerkt worden als een verzoek dat ertoe strekt dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 17 november 2011. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld uitspraak van 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat hetgeen door appellante is aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die niet bij het nemen van het besluit van 17 november 2011 bekend waren of konden zijn. De daartoe door de rechtbank gehanteerde overwegingen maakt de Raad tot de zijne. Daar voegt de Raad aan toe, met betrekking tot het door appellante gestelde dat bekend is geworden dat zij lijdt aan fybromyalgie, dat deze nader gestelde diagnose, die is gebaseerd op reeds eerder bekende medische onderzoeksgegevens, niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid dient te worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de verschijnselen en klachten van dat ziektebeeld reeds bekend waren en bij het nemen van het besluit van 17 november 2011 zijn betrokken. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv in hetgeen door appellante is aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven zien terug te komen van het besluit van 17 november 2011.
4.3.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat hetgeen door appellante is aangevoerd niet kan leiden tot het oordeel dat sprake is van ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid, ingetreden binnen vier weken na 25 november 2011. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de gegevens die appellante heeft overgelegd niet zien op de periode van
25 november 2011 tot vier weken daarna. Niet is vast komen te staan dat appellante binnen vier weken na 25 november 2011 weer arbeidsongeschikt is geworden. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De door de rechtbank gehanteerde overwegingen worden door de Raad onderschreven.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 t/m 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) V. van Rij
JvC