ECLI:NL:CRVB:2015:1826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
13-6110 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die zich op 24 november 2010 ziek meldde met klachten van het bewegingsapparaat en psychische problematiek, had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontvangen. Het Uwv concludeerde op 23 augustus 2012 dat appellante met ingang van 21 november 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat. Ze verwees naar verklaringen van haar huisarts en een psychiater ter ondersteuning van haar stellingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante echter niet overtuigend geacht. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid niet overschreden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/6110 WIA
Datum uitspraak: 22 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 oktober 2013, 13/599 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.N. Ritzer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere (medische) gegevens in het geding gebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2015, waar appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als schoonmaakster, heeft zich op 24 november 2010 vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet, bij het Uwv ziek gemeld met klachten van het bewegingsapparaat en psychische problematiek. Vervolgens heeft zij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 23 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 21 november 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 21 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. Zij heeft daartoe overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd zijn en er onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten en het oordeel van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante in beroep geen medische stukken in het geding heeft gebracht. Voorts heeft de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag heeft gelegd voor appellante ongeschikt zijn. Appellante heeft volgens de rechtbank haar stelling dat dit anders is, niet onderbouwd, terwijl de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkens hun rapporten de voor appellante vastgestelde beperkingen in acht hebben genomen bij de vaststelling van de geduide functies.
3.1.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag berust en onvoldoende gemotiveerd is. Appellante acht zich meer en verdergaand beperkt als gevolg van haar psychische en fysieke klachten
.Ter onderbouwing van haar stellingen heeft zij verwezen naar een tweetal verklaringen van haar huisarts, het behandelplan van psychiater A.M. Lahuis, het medisch advies inzake het inburgeringsexamen en de verklaring van psychiater A.E. Schröder
.Appellante heeft voorts gesteld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet geschikt voor haar zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen
.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat appellante op de datum in geding medisch meer beperkt is dan is aangenomen. Voor de daartoe strekkende stellingen van appellante is geen steun te vinden in de zich in het dossier bevindende medische informatie. De overwegingen van de rechtbank ter zake worden volledig onderschreven en overgenomen.
4.2.
De door appellante in hoger beroep overgelegde informatie werpt geen ander licht op haar medische situatie op de datum in geding. De aanvraagbrief voor een MRI van de huisarts dateert van 29 april 2013 en geeft geen uitsluitsel over diagnoses en daarmee samenhangende beperkingen ten aanzien van haar rug- en beenklachten op 21 november 2012. De brief van de huisarts van 1 juli 2013 geeft een weergave van de klachten van appellante en de doorverwijzingen die in verband daarmee hebben plaatsgevonden. Deze informatie was reeds bekend bij de verzekeringsartsen en is bij de beoordeling betrokken. Hetzelfde geldt voor de psychische klachten van appellante zoals vermeld in het behandelplan van de GGZ van
30 augustus 2012, het medisch advies inburgeringsexamen van 12 maart 2012 en de verklaring van psychiater Schröder van 17 december 2014. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 8 augustus 2012 is er geen reden om aan te nemen dat de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid overschrijden en niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd. In dat verband wordt verwezen naar het rapport van 15 januari 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep waarin gemotiveerd en voldoende toegelicht is waarom de belastbaarheid niet wordt overschreden.
5. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) G.J. van Gendt

NK