ECLI:NL:CRVB:2015:1810

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
13-6006 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering op basis van medische geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant, die in Egypte woont, had een ZW-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van de conclusie dat hij geschikt was voor de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies, waaronder de functie van magazijnmedewerker. De appellant had in februari 2010 zijn werk als magazijnmedewerker moeten staken vanwege pijnklachten aan zijn linkeroog en rechterknie en -hand. In 2012 werd hem een uitkering op basis van de Wet WIA geweigerd, omdat hij in staat werd geacht om de geselecteerde functies te verrichten.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de weigering van de ZW-uitkering ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had beslist. De verzekeringsartsen hadden geen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van de appellant gemist en de informatie van de behandelend sector was goed gemotiveerd beantwoord. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn medische klachten waren toegenomen en dat hij niet in staat was om te werken. Hij stelde dat zijn ziekteverzuim meer dan 30% van de werktijd per maand bedroeg, wat volgens hem een werkgever zou afschrikken om hem in dienst te nemen.

De Raad oordeelde dat de appellant in hoger beroep niet met nieuwe medische gegevens kwam en dat zijn argumenten niet voldoende waren om te twijfelen aan de eerdere conclusies van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de appellant op 31 juli 2012 geschikt was voor de geselecteerde functies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/6006 ZW
Datum uitspraak: 29 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 september 2013, 13/402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te Egypte (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 maart 2015. Daarbij is de zaak gevoegd behandeld met de zaak van appellant geregistreerd onder nummer 13/2030 WIA. Voor appellant is mr. Van Willigen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is in februari 2010 wegens pijnklachten aan het linkeroog en de rechterknie
en -hand ongeschikt geworden voor zijn werk als magazijnmedewerker/afwasser. Met ingang van 8 februari 2012 is hem een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat appellant in staat werd geacht om de voor hem geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft zich op 31 juli 2012 vanuit een situatie waarin hij een werkloosheidsuitkering ontving ziek gemeld met oog- en oorklachten. Op 17 augustus 2012 heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Na onderzoek heeft deze arts vastgesteld dat appellant op 31 juli 2012 niet wegens ziekte of gebrek ongeschikt was voor de maatgevende arbeid. Bij besluit van gelijke datum is appellant op die grond een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. Het daartegen door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij was van oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft kunnen beslissen dat appellant op 31 juli 2012 geschikt was voor het verrichten van zijn arbeid. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank een goed gemotiveerde reactie gegeven op de door appellant ingebrachte informatie van de behandelend sector en uit die informatie kan niet worden afgeleid dat bij appellant sprake is van een verhoogd verzuimrisico. Met het standpunt van appellant dat hij geen bril kan verdragen, kan volgens de rechtbank geen rekening worden gehouden nu dit niet onderbouwd is met medische gegevens.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat zijn beperkingen als gevolg van onder meer zijn neurologische en oogklachten zijn toegenomen en dat hij niet in staat is om werkzaamheden te verrichten. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat in zijn rechteroog staar is geconstateerd, het rechteroog de laatste vijf maanden vier keer per maand rood is, dat de roodheid drie dagen aanhoudt en hij niet goed met het oog kan zien. Volgens appellant komt zijn ziekteverzuim daarmee op meer dan 30% van de werktijd per maand en kan van een werkgever op die grond niet worden gevergd om hem in dienst te nemen. Tot slot heeft appellant te kennen gegeven dat, gelet op zijn medische beperkingen, de voorbeeldfuncties die voor hem in de WIA-beoordeling zijn geselecteerd, niet geschikt voor hem zijn.
3.2.
Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak dient onder “zijn arbeid” in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de Wet WIA.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Appellant heeft in hoger beroep volstaan met een herhaling van wat al in bezwaar en beroep is betoogd en heeft geen nadere medische gegevens ingebracht. Wat appellant heeft aangevoerd vormt dus geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die in zijn rapporten van 5 november 2012 en 5 april 2013 inzichtelijk heeft uiteengezet dat appellant op 31 juli 2012 onveranderd geschikt moet worden geacht voor de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies en in ieder geval voor de functie van magazijnmedewerker. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte daarbij over de informatie van de behandelend neuroloog van 16 oktober 2012 en van de oogarts van 14 januari 2013. Er wordt geen aanleiding gezien om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
5. Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) B. Fotchind

HD