ECLI:NL:CRVB:2015:1805

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
13-2048 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag en wijziging motivering door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Duitsland, had kinderbijslag aangevraagd voor zijn dochter, die bij haar moeder in Polen woont. De aanvraag voor kinderbijslag over de periode van het derde kwartaal van 2010 tot en met het tweede kwartaal van 2011 werd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) afgewezen, omdat de appellant op de peildatum van 1 juli 2010 niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Svb stelde dat het dienstverband van de appellant in Nederland pas op 7 september 2010 was aangevangen.

De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat hij niet had aangetoond dat hij zijn dochter in belangrijke mate had onderhouden. De Svb had na de uitspraak van de rechtbank kinderbijslag toegekend aan de moeder van de dochter voor dezelfde periode, wat leidde tot een samenloop van rechten. Artikel 18, vierde lid, van de AKW staat in dit geval geen uitbetaling aan de appellant toe, omdat de moeder de kinderbijslag ontving en het kind bij haar huishouden behoort.

De Raad oordeelde dat de Svb terecht had geoordeeld dat de appellant op de peildatum niet verzekerd was. Echter, de Raad vernietigde het bestreden besluit van de Svb wegens een gebrek aan deugdelijke motivering, maar besloot de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De Raad verklaarde het beroep van de appellant gegrond en veroordeelde de Svb in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.960,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede motivering bij besluiten van de Svb en de toepassing van de AKW in situaties van samenloop van rechten.

Uitspraak

13/2048 AKW
Datum uitspraak: 29 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam
van 12 maart 2013, 12/1069 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Niemyjski, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft nadere stukken aan de Raad toegezonden.
Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2015. Namens appellant is verschenen mr. Pot. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door H. van der Most en
mr. H.S. van Zanten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant woont in Duitsland en is werkzaam in Nederland. Appellant heeft kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor zijn dochter [naam dochter] geboren [in] 1999, die woonachtig is in Polen bij haar moeder [naam moeder].
1.2.
Bij besluit van 14 september 2011 heeft de Svb de aanvraag voor kinderbijslag over de periode van het derde kwartaal van 2010 tot en met tweede kwartaal 2011 afgewezen. Bij besluit van 23 januari 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellant niet op eenvoudig controleerbare wijze heeft aangetoond dat hij zijn dochter in de in geding zijnde periode in belangrijke mate heeft onderhouden.
4. De Svb heeft na de aangevallen uitspraak naar aanleiding van een aanvraag van
[naam moeder], aan haar kinderbijslag toegekend voor [naam dochter] over het vierde kwartaal van 2010 tot en met het tweede kwartaal 2011. Over het derde kwartaal van 2010 heeft de Svb het standpunt ingenomen dat appellant op de peildatum 1 juli 2010 niet verzekerd was, aangezien zijn dienstverband in Nederland eerst aanving op 7 september 2010. Namens appellant zijn hiertegen geen gronden aangevoerd.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad stelt vast dat uit de gedingstukken volgt dat het dienstverband van appellant in Nederland aanving op 7 september 2010, zodat de Svb terecht heeft geoordeeld dat eiser op de peildatum voor het derde kwartaal van 2010, 1 juli 2010, niet verzekerd was voor de AKW.
5.2.
Nu niet in geschil is dat [naam moeder], over het vierde kwartaal van 2010 tot en met het tweede kwartaal van 2011 kinderbijslag voor [naam dochter] heeft ontvangen, staat artikel 18, vierde lid, van de AKW, aan uitbetaling van een eventueel recht van appellant op kinderbijslag over deze kwartalen in de weg. In voornoemd samenloopartikel is immers bepaald dat voor het geval twee of meer personen recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, de kinderbijslag niet wordt uitbetaald aan de rechthebbende tot wiens huishouden het kind niet behoort.
5.3.
De Svb heeft ter zitting te kennen gegeven dat het onder 4 vermelde moet worden aangemerkt als een wijziging van de motivering van het bestreden besluit. De Raad stelt dan ook vast dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden vernietigd. Op grond van het hiervoor onder 5.1 en 5.2 overwogene kunnen de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Nu de rechtbank het bestreden besluit in stand heeft gelaten, zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, en, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen onder instandlating van de rechtgevolgen daarvan. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt.
6. Aanleiding bestaat om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op
€ 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 januari 2012;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- dient te vergoeden;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.960,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) P. Uijtdewillegen

JL