ECLI:NL:CRVB:2015:1793

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
13-6054 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van eigen bijdrage rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand. Appellante, die sinds 21 maart 2012 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft op 19 december 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor kosten die in 2011 zijn gemaakt en voldaan. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft de aanvraag op 31 januari 2013 afgewezen, en dit besluit is later door de rechtbank Gelderland bevestigd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij schulden heeft moeten maken om de kosten te kunnen voldoen en dat het college op grond van zeer dringende redenen bijzondere bijstand had moeten verlenen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de kosten waarop de aanvraag betrekking heeft, geruime tijd vóór de aanvraag zijn gemaakt en voldaan. Appellante heeft geen reële schuld aannemelijk gemaakt, wat betekent dat er geen recht op bijzondere bijstand bestaat. De Raad heeft de relevante artikelen van de WWB besproken en geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/6054 WWB
Datum uitspraak: 28 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 september 2013, 13/3226 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015. Namens appellante is verschenen mr. Gürses. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.H.G. van de Wijdeven.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 21 maart 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Zij heeft op 19 december 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand. Deze kosten zijn in 2011 gemaakt en voldaan.
1.2.
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 26 april 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen besluit van 31 januari 2013 ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd zich niet meer voordoen omdat deze kosten ruim voor de aanvraag al zijn voldaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij schulden heeft moeten maken om de kosten te kunnen voldoen. Omdat sprake is van een reële schuld, had het college op grond van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB bijzondere bijstand moeten verlenen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
4.2.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB - voor zover van belang - heeft, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3.
Vaststaat dat de kosten waarop de aanvraag ziet, geruime tijd vóór de aanvraag zijn gemaakt en voldaan. Appellante heeft een reële schuld in dit verband niet aannemelijk gemaakt. Van een reële schuld is sprake indien de kosten voor de dag van de aanvraag bij de betrokkene in rekening zijn gebracht, feitelijk al door een ander zijn betaald en een verplichting tot terugbetaling aan die ander voldoende is aangetoond. Van een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling aan haar zus, zoals appellante heeft betoogd, is niet gebleken. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4669) heeft appellante, gelet op artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB, reeds hierom geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke als voorzitter, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2015.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD