ECLI:NL:CRVB:2015:178
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand na niet tijdig overleggen van bankafschriften
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 9 november 2011 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft appellant herhaaldelijk verzocht om bankafschriften te overleggen, maar appellant heeft deze niet binnen de gestelde termijnen ingediend. Het college heeft daarop de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant de gevraagde bankafschriften niet tijdig heeft overgelegd en dat deze documenten noodzakelijk waren voor een goede beoordeling van de aanvraag. De Raad heeft overwogen dat het bestuursorgaan de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat appellant niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen bewijs is dat appellant na de laatste brief van het college contact heeft opgenomen om uitstel te vragen voor het overleggen van de bankafschriften. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van gevraagde gegevens in het kader van aanvragen voor bijstand en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.