ECLI:NL:CRVB:2015:1757
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij met ingang van 20 februari 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen onzorgvuldig onderzoek had plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank baseerde haar oordeel op de beschikbare medische informatie en concludeerde dat er voldoende rekening was gehouden met de psychische en fysieke klachten van appellante.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het onderzoek van de verzekeringsarts onzorgvuldig was, omdat er geen nader onderzoek was gedaan naar de samenhang van haar klachten en de informatie van haar huisarts en I-psy. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts zich op basis van dossieronderzoek en de hoorzitting een gefundeerd oordeel had gevormd over de functionele mogelijkheden van appellante. De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor de noodzaak van nader medisch onderzoek en dat appellante onvoldoende medische onderbouwing had geleverd voor haar klachten.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de voorgehouden functies geschikt waren voor appellante. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van griffier G.J. van Gendt, en werd openbaar uitgesproken op 22 mei 2015.