ECLI:NL:CRVB:2015:173
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege schending van de inlichtingenverplichting door de appellant. De appellant ontving bijstand sinds 18 oktober 2011, maar heeft op 23 november 2011 een onderneming ingeschreven in het handelsregister. Op 20 maart 2012 heeft hij aangegeven dat hij niet kon deelnemen aan een taaltoets omdat hij werkte in een garage. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op 31 augustus 2012 de bijstand met ingang van 1 juni 2012 ingetrokken, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen door niet te melden dat hij als zelfstandige werkzaamheden verrichtte.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak behandeld, waarbij de appellant en het college niet verschenen. De Raad overweegt dat het college de last heeft om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. De Raad stelt vast dat de appellant zijn onderneming heeft ingeschreven en dat hij sinds maart 2012 als zelfstandige werkt, maar dit niet heeft gemeld aan het college. De Raad concludeert dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij recht had op (aanvullende) bijstand, zelfs niet als hij aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan. De Raad wijst erop dat de appellant niet de gevraagde bewijsstukken heeft overgelegd die zijn recht op bijstand zouden kunnen onderbouwen. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 27 januari 2015.