ECLI:NL:CRVB:2015:1721
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van beperkingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en was van mening dat het Uwv haar medische beperkingen had onderschat. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante lijdt aan aspecifieke chronische rugpijn en gewrichtsklachten aan de linkerheup, wat leidde tot een berekening van 54% verlies aan verdiencapaciteit. Het Uwv had haar aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar dit besluit werd later gewijzigd. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv werd aangenomen, en zij verwees naar verschillende medische rapporten ter ondersteuning van haar standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de door appellante ingediende gronden in wezen een herhaling waren van eerdere argumenten en dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig waren opgesteld. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat de rechtbank terecht geen aanknopingspunten had gezien voor het oordeel dat de beperkingen van appellante op 20 juli 2012 waren onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.