ECLI:NL:CRVB:2015:171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
13-4799 NIOAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) door het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf. Appellante, geboren in 1955, heeft in het verleden verschillende uitkeringen ontvangen, maar voldeed niet aan de voorwaarden voor de IOAW-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat appellante op de eerste werkloosheidsdag niet de vereiste leeftijd van 50 jaar had bereikt en na het bereiken van deze leeftijd geen recht had op een uitkering van meer dan drie maanden. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de dwingendrechtelijke bepalingen van de IOAW rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, met M.S. Boomhouwer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/4799 NIOAW
Datum uitspraak: 27 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
18 juli 2013, 13/681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Namens appellante is verschenen mr. Brouwer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.L. Heijs.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren op [in] 1955, is op 1 januari 2004 werkloos geworden. Zij heeft van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Zij heeft nadien in drie dienstbetrekkingen gewerkt, waaruit telkens recht op een uitkering ingevolge de WW is ontstaan voor de duur van drie maanden. Appellante heeft van 12 juli 2010 tot en met 28 mei 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen.
1.2.
Appellante heeft op 18 juni 2012 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW).
1.3.
Bij besluit van 3 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 december 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellante niet voldoet aan de in artikel 2, aanhef en onder a, van de IOAW neergelegde voorwaarden voor toekenning van een IOAW-uitkering. Appellante had op de eerste werkloosheidsdag, waarbij ook was voldaan aan de vereiste uitkeringsduur van meer dan drie maanden, niet de leeftijd van 50 jaar bereikt. Na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar heeft zij geen recht gehad op een uitkering met een duur van meer dan drie maanden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante niet voldoet aan de in artikel 2, aanhef en onder a van de IOAW neergelegde voorwaarden voor toekenning van een IOAW-uitkering.
4.2.
Artikel 2 van de IOAW is dwingendrechtelijk van aard. Anders dan appellante stelt, biedt dat artikel voor het college geen ruimte voor een belangenafweging of om daarvan overeenkomstig de in de gemeentelijke maatregelenverordening neergelegde hardheidsclausule af te wijken. Er zijn bijzondere omstandigheden denkbaar waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen, dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. Appellante heeft echter niet gesteld dat daarvan sprake is.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

IJ