Uitspraak
1 augustus 2013, 12/3954 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 21 december 2011 een aanvraag om bijstand ingediend, maar deze werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 15 maart 2012. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant onvoldoende inlichtingen had verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn stelling dat hij voldoende informatie had verstrekt, niet in staat was om concrete en verifieerbare gegevens te overleggen over zijn financiële situatie en de overdracht van zijn onderneming. De appellant had verklaard dat hij de onderneming had verkocht voor € 25.000,-, maar kon niet aantonen wanneer deze overdracht had plaatsgevonden of hoe hij het ontvangen bedrag had besteed. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting, zoals vastgelegd in de Wet werk en bijstand, en dat het college de aanvraag om bijstand terecht had afgewezen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheden die leidden tot de afwijzing van de aanvraag om bijstand niet waren veranderd, ook al was de appellant later wel bijstand toegekend. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.