ECLI:NL:CRVB:2015:1706
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had op 7 februari 2012 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deze aanvraag werd op 29 maart 2012 afgewezen door het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling WerkSaam Westfriesland. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie dat de appellant een gezamenlijke huishouding voerde met zijn vriendin, wat volgens de wet gevolgen heeft voor het recht op bijstand.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant en zijn vriendin gedurende de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, wat het eerste criterium voor een gezamenlijke huishouding vervulde. Het tweede criterium, dat van wederzijdse zorg, werd ook als voldaan beschouwd. De Raad oordeelde dat de appellant niet alleen een huurovereenkomst had, maar ook dat er sprake was van een ongebruikelijke verbondenheid en verantwoordelijkheden die de grenzen van een zakelijke relatie overschreden. De appellant had verklaard dat hij werkzaamheden verrichtte aan de woning van zijn vriendin en dat hij in ruil daarvoor onderdak en financiële ondersteuning ontving.
De Raad concludeerde dat de onderzoeksbevindingen voldoende basis boden voor de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 28 mei 2015, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.