ECLI:NL:CRVB:2015:1697

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
14-812 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de garantietoelage voor ambtenaar na bereiken maximum salarisschaal

In deze zaak gaat het om de intrekking van de garantietoelage van appellant, die werkzaam was bij de gemeentelijke Keuringsdienst van Waren en later bij de Rijkskeuringsdienst van Waren. Appellant had een garantietoelage ontvangen die hem in staat stelde om op het niveau van salarisschaal 9 te worden bezoldigd. Echter, met ingang van 1 december 2011 bereikte appellant het maximum van salarisschaal 9, waardoor hij volgens de minister geen recht meer had op de garantietoelage. De minister baseerde zijn besluit op artikel 22a, derde lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (BBRA), dat bepaalt dat een periodieke toeslag kan worden ingetrokken indien de gronden voor toekenning niet meer aanwezig zijn.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de garantietoelage niet zou mogen vervallen door salarisverbetering en dat er sprake was van een absolute garantie op zijn salaris en salarisperspectief. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de minister de garantieregeling correct had geïnterpreteerd en toegepast. De Raad bevestigde dat appellant, nu hij het maximum van salarisschaal 9 had bereikt, geen aanspraak meer kon maken op de garantietoelage.

Daarnaast verwierp de Raad de argumenten van appellant met betrekking tot het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De Raad concludeerde dat de minister wettelijk bevoegd was om de garantietoelage in te trekken en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de zaak werd afgesloten zonder verdere verplichtingen voor de minister.

Uitspraak

14/812 AW
Datum uitspraak: 28 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 december 2013, 13/3028 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Economische Zaken (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L.J. Fillet. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. van der Bent.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam bij de gemeentelijke Keuringsdienst van Waren van de gemeente [naam gemeente] in de functie van [naam functie A], gemeentelijke schaal 9.
Per 1 januari 1986 is hij overgeplaatst naar de Rijkskeuringsdienst van Waren (een rechtsvoorganger van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit). Hij is geplaatst op een functie met salarisschaal 8. Op grond van de Rechtspositieleidraad Rijkskeuringsdienst van Waren (Leidraad) is het salaris van appellant vanaf 1 januari 1986 betaald overeenkomstig salarisschaal 9.
1.2.
De minister heeft bij besluit van 18 januari 1994 het salaris van appellant met ingang van 1 januari 1994 vastgesteld op schaal 8, met een garantietoelage van ƒ 91,20 per maand. Tot 1998 is deze garantietoelage jaarlijks verhoogd.
1.3.
Appellant is bij besluit van 13 april 2011 met ingang van 1 december 2009 voor het totaal aantal aanstellingsuren (36 uren) geplaatst in salarisschaal 9.
1.4.
Bij besluit van 23 januari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 april 2013 (bestreden besluit), heeft de minister de garantietoelage met ingang van 1 februari 2012 stopgezet. Hieraan is artikel 3 van de Leidraad ten grondslag gelegd. De hierin genoemde gronden waarop de toeslag is toegekend zijn niet meer van toepassing, aangezien appellant met ingang van 1 december 2011 wordt bezoldigd in het maximum van salarisschaal 9.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft op hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 22a, derde lid, Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (BBRA) wordt een periodieke toeslag ingetrokken indien de gronden waarop de toeslag is toegekend niet meer aanwezig zijn.
4.2.
In artikel 3, aanhef en onder 2, van de Leidraad is bepaald dat aan de personeelsleden die werkzaam waren bij de gemeentelijke keuringsdiensten wordt gegarandeerd het uitzicht op de salarissen zoals deze voorkomen in de salarisschaal, welke voor het betrokken personeelslid gold op de in het vorige lid bedoelde tijdstip, alsmede het uitzicht op de bij die salarisschaal behorende uitloopperiodieken.
4.3.
Appellant heeft betoogd dat uit de Leidraad volgt dat de garantietoelage niet uitgeput kan raken door salarisverbetering. Volgens hem is sprake van een absolute garantie; het salaris en het salarisperspectief zijn gegarandeerd. Dit betoog slaagt niet. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de minister een juiste uitleg en juiste toepassing heeft gegeven aan de garantieregeling. Door toekenning van de garantietoelage werd appellant bezoldigd op het niveau van salarisschaal 9. Nu appellant met ingang van 1 december 2011 het maximum van salarisschaal 9 heeft bereikt, kan hij niet langer aanspraak maken op de garantietoelage. Dit betekent dat de minister op grond van artikel 22a, derde lid, BBRA bevoegd was de garantietoelage in te trekken.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de minister door de intrekking in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel. Appellant wordt hierin niet gevolgd. De bevoegdheid tot intrekking is neergelegd in een wettelijk voorschrift. Bovendien heeft de minister gehandeld ten gunste van appellant door de tussen 1 december 2011 en 1 februari 2012 te veel betaalde toelagen niet terug te vorderen. De minister hoefde niet, zoals appellant subsidiair naar voren heeft gebracht, een afbouwregeling toe te passen. Appellant had op grond van de Leidraad kunnen voorzien dat de toelage zou stoppen als zijn salaris het maximum van salarisschaal 9 had bereikt.
4.5.
Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Het beroep op deze beginselen is niet onderbouwd met concrete gegevens.
4.6.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2015.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C. Moustaïne
HD